ECLI:NL:CRVB:2020:430
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet wonen op uitkeringsadres en extreem laag waterverbruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving sinds 22 april 2016 bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en stond ingeschreven op een uitkeringsadres. Naar aanleiding van een melding dat zij niet op dit adres woonde, heeft het Drechtstedenbestuur een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvatte dossieronderzoek, waarnemingen, buurtonderzoeken en verbruiksgegevens van water en elektriciteit. De bevindingen leidden tot de conclusie dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde, wat resulteerde in de intrekking van haar bijstand en de terugvordering van eerder verstrekte bijstandskosten.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het besluit van het bestuur ongegrond. In hoger beroep heeft appellante zich verzet tegen deze uitspraak, maar de Raad oordeelde dat het bestuur terecht had geconcludeerd dat appellante niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad stelde vast dat het waterverbruik op het uitkeringsadres extreem laag was, wat de veronderstelling ondersteunt dat appellante daar niet woonde. Appellante kon niet overtuigend aantonen dat het lage waterverbruik verklaard kon worden door haar verblijf bij haar ouders.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bestuur op juiste gronden de bijstand had ingetrokken. De overige beroepsgronden van appellante werden niet meer besproken, omdat de conclusie al was getrokken dat zij niet op het uitkeringsadres woonde. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.