ECLI:NL:CRVB:2020:420

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
25 februari 2020
Zaaknummer
17/7075 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging bijstandsverlening op basis van themacontrole naar vermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 februari 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante ontving vanaf 19 december 2011 bijstand, die op 30 juni 2015 werd aangepast naar de norm voor een alleenstaande. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo heeft in het kader van een themacontrole naar vermogen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening aan appellante. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante een onroerende zaak in Turkije bezat, wat niet was gemeld bij het college. Op basis van deze bevindingen heeft het college de bijstand van appellante beëindigd en teruggevorderd over een bepaalde periode. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt en stelde dat het college niet in overeenstemming met het discriminatieverbod had gehandeld, omdat er geen bewijs was dat vergelijkbare onderzoeken in andere landen waren uitgevoerd. De Raad heeft echter geoordeeld dat het college de themacontrole rechtmatig heeft uitgevoerd en dat er geen reden is om te twijfelen aan de resultaten van het onderzoek. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7075 PW, 17/7076 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 22 september 2017, 16/1845, 17/673 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 25 februari 2020
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Küçükünal, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
In de uitnodigingsbrief van 10 december 2019 heeft de Raad appellante meegedeeld dat ter zitting aan de orde zal komen welke gronden nog behandeling behoeven, gelet op de reeds gevormde jurisprudentie in vergelijkbare zaken waarbij de gemachtigden van beide partijen betrokken waren.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2020. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Küçükünal. Als tolk is verschenen T. Çetinkaya. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.A. van Wijlick.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en
omstandigheden.
1.1.
Appellante ontving vanaf 19 december 2011 bijstand, tot en met 30 juni 2015 naar de norm voor een alleenstaande ouder en vanaf die datum naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet.
1.2.
In het kader van een themacontrole op bezit van onroerende zaken (themacontrole) heeft het college een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellante verleende bijstand. Het college heeft Bureau Buitenland ingeschakeld om een onderzoek uit te voeren naar op naam van appellante geregistreerde onroerende zaken in Turkije. Bureau Buitenland heeft hiervoor gebruik gemaakt van de diensten van Juridisch Bureau Rain (Rain). Uit het door Rain verrichte onderzoek, zoals neergelegd in de rapportage van 16 juni 2015, blijkt onder meer dat sinds 19 juni 2006 een appartement op naam van appellante staat geregistreerd op het adres [adres]. Een lokale makelaar heeft op 22 mei 2015 de actuele waarde van deze onroerende zaak getaxeerd op 80.000 Turkse Lira (TL), met de vermelding dat dit overeenkomt met € 27.480,-.
1.3.
Het college heeft in de onderzoeksresultaten aanleiding gezien om bij besluit van 25 januari 2016, gehandhaafd bij besluit van 25 mei 2016 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellante met ingang van 25 januari 2016 te beëindigen en de bijstand over de periode van 1 oktober 2015 tot 25 januari 2016 in te trekken. Bij besluit van 12 oktober 2016, gehandhaafd bij besluit van 25 januari 2017 (bestreden besluit 2), heeft het college de bijstand van appellante ingetrokken over de periode van 19 december 2011 tot 1 oktober 2015 en de gemaakte kosten van bijstand over deze periode tot een bedrag van € 16.551,36 van haar teruggevorderd. Aan deze besluitvorming heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden door bij het college geen melding te maken van het bezit van een onroerende zaak in Turkije. Als gevolg daarvan kan het recht op bijstand in de periode van 19 december 2011 tot 22 mei 2015 niet vastgesteld worden. Gelet op de getaxeerde waarde van de onroerende zaak op 22 mei 2015 bestaat vanaf die datum geen recht op bijstand wegens overschrijding van de voor appellante geldende vermogensgrens.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 19 december 2011 tot en met 25 januari 2016.
4.2.
De Raad heeft op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in een aantal zaken dat betrekking heeft op de door de gemeenten Venlo en Venray verrichte themacontrole op bezit van onroerende zaken, in het kader waarvan ook het onderzoek in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden. De vindplaatsen van deze uitspraken zijn ECLI:NL:CRVB:2019:2611, ECLI:NL:CRVB:2019:2612, ECLI:NL:CRVB:2019:2613 en ECLI:NL:CRVB:2019:2615. Bij deze uitspraken heeft de Raad geoordeeld dat het college bij de onderzoeken in het kader van de themacontrole niet heeft gehandeld in strijd met het verbod van discriminatie. In deze uitspraken is uitvoerig de aard en opzet van de themacontrole beschreven.
4.3.
Ter zitting heeft appellante toegelicht dat, gelet op de onder 4.2 genoemde uitspraken, de gronden van appellante zich beperken tot het volgende. Appellante handhaaft haar standpunt dat het college bij het onderzoek gehandeld heeft in strijd met het discriminatieverbod. Betwist wordt dat de, in de onder 2 genoemde uitspraken weergegeven, gefaseerde uitvoering van het onderzoek daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. In het dossier ontbreken gegevens over de vervolgonderzoeken die vanaf 2017 zouden zijn gestart in België, Spanje, Duitsland, Marokko, Polen en Nederlandse Antillen en of bij deze onderzoeken dezelfde selectiecriteria zijn gehanteerd als bij de onderzoeken van bijstandsgerechtigden met als geboorteland Turkije. Eveneens ontbreekt informatie of - indien onderzoeken zijn gestart - deze zijn gestart in het kader van de themacontrole, dan wel naar aanleiding van een concreet fraudesignaal. Appellante heeft op rechtspraak.nl namelijk geen uitspraken gevonden die betrekking hebben op door het college verrichte onderzoeken verricht in het kader van de themacontrole in deze landen. Een door appellante ingediend WOB-verzoek heeft niet geleid tot het verkrijgen van nadere gegevens. Appellante zal hiertoe een nieuw verzoek indienen. Gelet op het voorgaande handhaaft appellante bij het college haar standpunt dat de onderzoeksresultaten onrechtmatig zijn verkregen en het college het bestreden besluit niet (mede) heeft kunnen baseren op de gegevens verkregen uit dit onderzoek.
4.4.
De onder 4.3 weergegeven beroepsgrond van appellante slaagt niet. Het college heeft op 28 maart 2018 een rapportage met betrekking tot de voortgang van de themacontrole overgelegd. Uit deze gegevens blijkt welke selectiecriteria zijn gehanteerd bij de sinds maart 2017 gestarte vervolgonderzoeken en eveneens tot welke resultaten deze onderzoeken in verschillende landen hebben geleid. Dat een onderzoek niet heeft geleid tot gepubliceerde uitspraken zegt niets over de vraag of er wel of niet feitelijk vervolgonderzoeken in andere landen dan Turkije zijn uitgevoerd. Immers, onderzoeken leiden niet noodzakelijk tot reparatoire besluiten. Dergelijke besluiten leiden niet noodzakelijk tot uitspraken. Voorts heeft het college ter zitting aangegeven dat er bij het college wel nadere (interne) gegevens over de voortgang van de onderzoeken in verschillende landen aanwezig zijn, wat niet betekent dat deze gegevens zullen vrijkomen na een volgend ingediend WOB-verzoek, onder meer in verband met de omstandigheid dat die onderzoeken nog lopen. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan appellanten hebben betoogd, geen aanleiding wordt gevonden te twijfelen aan de aard, opzet en uitvoering van de in geding zijnde en met stukken onderbouwde themacontrole en aldus geen aanleiding bestaat voor een ander oordeel dan zoals onder 4.2 is weergegeven.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van F.H.R.M. Robbers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2020.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) F.H.R.M. Robbers