ECLI:NL:CRVB:2020:42

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
18/1257 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beslag op AOW-pensioen en bevoegdheid bestuursrechter

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 14 december 2017 het beroep ongegrond verklaarde. Appellante ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 1 mei 2017, waarin werd medegedeeld dat een gedeelte van haar vakantiegeld, € 497,80, zou worden overgemaakt aan Kerckhoffs & Lasonder Gerechtsdeurwaarders en Incasso ter uitvoering van een gelegd beslag. De rechtbank oordeelde dat de Svb en de bestuursrechter geen bevoegdheid hebben bij het vaststellen van de beslagvrije voet, die volgens appellante onjuist was vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellante betoogd dat er in het geheel geen beslag op haar AOW-pensioen gelegd zou moeten worden, omdat haar geen blaam treft bij het ontstaan van de gestelde schuld. De Centrale Raad van Beroep volgt echter de rechtbank in haar oordeel en stelt dat een beslagdebiteur bezwaren betreffende een gelegd beslag voor moet leggen aan de burgerlijke rechter. De Raad benadrukt dat de Svb verplicht is medewerking aan het beslag te verlenen en dat de bestuursrechter de geldigheid van het beslag als gegeven moet beschouwen. De Raad kan niet ingaan op de vraag of de schuld die heeft geleid tot het beslag terecht aan appellante is toegeschreven; als zij meent dat dit niet het geval is, moet zij zich wenden tot de beslaglegger of de burgerlijke rechter.

Appellante heeft in hoger beroep niet aannemelijk gemaakt dat de Svb niet binnen het kader van het gelegde beslag is gebleven. Daarom slaagt het hoger beroep niet en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1257 AOW

Datum uitspraak: 9 januari 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
14 december 2017, 17/2932 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 december 2019. Appellante is verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A.H. Koning.

OVERWEGINGEN

1. Appellante ontvangt een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Met een besluit van 1 mei 2017 heeft de Svb appellante laten weten dat ter uitvoering van een hierop gelegd beslag een gedeelte van het vakantiegeld, € 497,80, aan Kerckhoffs
& Lasonder Gerechtsdeurwaarders en Incasso zal worden overgemaakt. In een beslissing van 16 mei 2017 (bestreden besluit) is het bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank komt aan de Svb en de bestuursrechter geen bevoegdheid toe bij het vaststellen van de beslagvrije voet, welke voet volgens appellante onjuist was vastgesteld.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze uitspraak gekeerd. Naar haar mening dient er in het geheel geen beslag op haar AOW-pensioen gelegd te worden, nu haar geen enkele blaam treft bij het ontstaan van de gestelde schuld.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 30 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2687) moet een beslagdebiteur bezwaren betreffende een gelegd beslag voorleggen aan de burgerlijke rechter, De derde-beslagene is gehouden volledige medewerking aan het beslag te geven zonder de geldigheid en de omvang daarvan te beoordelen. Anders dan appellante heeft gesteld, betekent ‘gehouden’ in dit verband dat de Svb verplicht is medewerking aan het beslag te verlenen. De bestuursrechter dient bij de beoordeling van een betalingsbeslissing ter uitvoering van een gelegd beslag de geldigheid daarvan als een gegeven te beschouwen. De toetsing door de bestuursrechter kan niet verder strekken dan de beantwoording van de vraag of het bestuursorgaan bij het nemen van zijn betalingsbeslissing binnen het kader van het beslag is gebleven. De Raad kan niet ingaan op de vraag of de schuld die heeft geleid tot het beslag, terecht aan appellante is toegeschreven. Als zij vindt dat haar ten onrechte deze schuld wordt toegeschreven, dient zij zich tot de beslaglegger en/of de burgerlijke rechter te wenden.
4.2.
Appellante heeft in hoger beroep niet aan de hand van enig concreet gegeven aannemelijk gemaakt dat de Svb niet binnen het kader van het gelegde beslag is gebleven. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van H.S. Huisman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2020.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) H.S. Huisman