ECLI:NL:CRVB:2020:41
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening recht op kinderbijslag en oplegging van boete door de Sociale verzekeringsbank
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant ontving vanaf het eerste kwartaal van 2013 kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) voor zijn dochter. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter het recht op kinderbijslag herzien per het derde kwartaal van 2013, omdat de dochter van appellant in die periode bij haar moeder in Frankrijk verbleef en daar naar school ging. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft appellant betoogd dat zijn dochter pas sinds juni 2015 in Frankrijk woont.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de dochter van appellant in de relevante periode niet in Nederland woonde. De Raad heeft geen dringende redenen gevonden om van terugvordering van de te veel betaalde kinderbijslag af te zien. Tevens is de Svb gehouden om een boete op te leggen wegens schending van de inlichtingenplicht. De Raad heeft de opgelegde boete van € 770,- als niet onevenredig beoordeeld, maar heeft deze uiteindelijk verlaagd naar € 766,60, omdat de regelgeving omtrent boetes was gewijzigd. De Raad heeft de Svb ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 2.048,-.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor de Svb om zorgvuldig om te gaan met de uitbetaling van kinderbijslag en de verplichting van aanvragers om tijdig wijzigingen in hun situatie te melden. De uitspraak benadrukt ook de rol van de rechter in het waarborgen van een eerlijke behandeling van sociale zekerheidszaken.