ECLI:NL:CRVB:2020:362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van appellante voor arbeid na beëindiging van de Ziektewet-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich ziek had gemeld met rechterheupklachten en later psychische klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had haar ZW-uitkering beëindigd omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat de medische onderzoeken onvoldoende zorgvuldig waren en dat haar beperkingen waren onderschat.
De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat appellante geschikt was voor ten minste de functie van productiemedewerker industrie. In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was ingebracht die de eerdere conclusies van het Uwv kon ondermijnen. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraken en wees de verzoeken van appellante af.