ECLI:NL:CRVB:2020:3526

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
6 januari 2021
Zaaknummer
19/3458 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake wijziging ouderdomspensioenen naar norm gehuwde; duurzaam gescheiden leven

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) die hun ouderdomspensioenen hebben gewijzigd naar de norm voor gehuwden. Appellanten, die sinds 1975 gehuwd zijn maar sinds 1997 niet meer samenwonen, hebben in 2011 en 2016 elk een ouderdomspensioen op grond van de AOW ontvangen, aanvankelijk naar de norm voor ongehuwden. De Svb heeft in 2018, na een onderzoek naar hun leefsituatie, geconcludeerd dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, wat leidde tot de wijziging van hun pensioenen naar de norm voor gehuwden. De rechtbanken hebben de beroepen van appellanten ongegrond verklaard, waarbij zij de financiële verwevenheid tussen appellanten als doorslaggevend hebben beschouwd. Appellanten zijn het niet eens met deze oordelen en stellen dat zij wel degelijk duurzaam gescheiden leven, onderbouwd door hun financiële onafhankelijkheid en het feit dat zij ieder hun eigen leven leiden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en verwijst naar zijn eerdere rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven. De Raad concludeert dat, ondanks de feitelijke scheiding van woningen, de financiële verbondenheid en de gezamenlijke activiteiten van appellanten wijzen op een blijvende echtelijke samenleving. De Raad oordeelt dat appellanten niet hebben aangetoond dat zij duurzaam gescheiden leven, en bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbanken. De uitspraak is gedaan op 16 december 2020, waarbij de Raad geen aanleiding ziet voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juli 2019, 19/413 (aangevallen uitspraak 1) en de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 december 2019, 19/413 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats 1] (appellante)
[appellant] te [woonplaats 2] (appellant), hierna: appellanten
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)

PROCESVERLOOP

Namens appellanten heeft drs. A.F. Koelewijn, fiscalist, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
De Svb heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 27 november 2020, waar de zaken gevoegd zijn behandeld. Namens appellante is haar gemachtigde verschenen. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellanten zijn sinds [trouwdatum] 1975 gehuwd. Zij wonen vanaf 1997 niet meer samen. Aan appellant is per 1 oktober 2011 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend naar de norm voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Aan appellante is per 23 augustus 2016 een ouderdomspensioen toegekend naar de norm voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Bij de toekenning van de pensioenen is de Svb ervan uitgegaan dat bij appellanten sprake was van duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
1.2.
In 2018 is de Svb in het kader van een steekproef een onderzoek gestart naar de woon- en leefsituatie van appellanten. In juli 2018 hebben huisbezoeken plaatsgevonden in de woningen van appellanten en is met hen gesproken. Appellanten hebben beiden het formulier “Onderzoek DGL” ingevuld en ondertekend.
1.3.
Naar aanleiding van de bevindingen van het onderzoek is bij besluit van 8 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 december 2018 (bestreden besluit), het ouderdomspensioen van appellant met ingang van 1 augustus 2018 gewijzigd naar een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde pensioengerechtigde. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat uit wat appellanten hebben verklaard over hun leefsituatie, niet blijkt dat sprake is van duurzaam gescheiden leven.
1.4.
Bij besluit van 14 augustus 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 december 2018 (bestreden besluit), is ook het ouderdomspensioen van appellante met ingang van 1 augustus 2018 gewijzigd naar een ouderdomspensioen naar de norm voor een gehuwde pensioengerechtigde.
2. De rechtbanken hebben de beroepen van appellanten ongegrond verklaard en geoordeeld dat de Svb terecht de ouderdomspensioenen heeft gewijzigd naar de norm van een gehuwde, omdat niet ondubbelzinnig is gebleken dat sprake is van een situatie van duurzaam gescheiden leven. Hierbij hebben de rechtbanken de financiële verwevenheid tussen appellanten doorslaggevend geacht. Deze financiële banden bestaan niet alleen uit de gezamenlijke vermogensbeheerrekening en een langstlevende testament, maar appellanten staan ook gezamenlijk vermeld op de polis van hun zorgverzekering. Bij de aangevallen uitspraak 1 is verder nog in aanmerking genomen dat appellanten elkaar één keer in de drie maanden zien en dat appellant wel eens bij appellante langsgaat voor een borrel. Ook hebben appellanten telefonisch contact om zaken te regelen en ondernemen zij wel eens gezamenlijke activiteiten, zoals het bezoeken van een concert.
3. Appellanten zijn het niet eens met het oordeel van de rechtbank, omdat zij menen dat wel sprake is van duurzaam gescheiden leven. Appellanten leven ieder hun eigen leven, hebben ieder een woning in eigendom en zijn financieel onafhankelijk van elkaar. Weliswaar hebben zij een gezamenlijke vermogensbeheerrekening en een langstlevende testament, maar daaruit hebben de rechtbanken ten onrechte geconcludeerd dat sprake is van financiële zorg voor elkaar.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor zijn vaste rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3017, ECLI:NL:CRVB:2019:3018 en ECLI:NL:CRVB:2019:3019. Volgens deze rechtspraak is bij gehuwden van duurzaam gescheiden leven pas sprake als na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander is gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Daarbij zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken, zijn niet relevant voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.2.
Het gaat hier om de situatie op 1 augustus 2018. Appellanten waren toen gehuwd. Uitgangspunt is dan dat zij geen recht hebben op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Dit is alleen anders als appellanten aannemelijk maken dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat zij duurzaam gescheiden leefden van elkaar en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt. Met de rechtbanken is de Raad van oordeel dat appellanten daarin niet zijn geslaagd. Ook de Raad vindt daarbij van belang dat op 1 augustus 2018 sprake was van een grote mate van financiële verbondenheid, waaruit zorg blijkt voor elkaar. Ter zitting is toegelicht dat appellanten onder huwelijkse voorwaarden zijn gehuwd. In 1999 werd een voorgenomen echtscheiding niet doorgezet vanwege de financiële gevolgen die de verkoop van de bedrijven van appellant met zich zou brengen en de daarmee gepaard gaande emoties. In of omstreeks 2003 heeft appellant zijn bedrijven verkocht. Op advies van een bevriende notaris zijn de huwelijkse voorwaarden toen omgezet naar een gemeenschap van goederen. Appellant heeft toegelicht dat dit een financiële transactie betrof, met fiscale voordelen voor beiden en ook was bedoeld als een blijk van vertrouwen naar appellante. De Raad concludeert dat reeds uit deze afspraken blijkt dat sprake is van een grote mate van financiële zorg voor elkaar. Verder is van belang geacht dat appellanten een gezamenlijke vermogensbeheerrekening hebben, fiscale partners zijn en dat sprake is van een testament op de langstlevende, om aldus het betalen van erfbelasting zoveel mogelijk te beperken. Deze omstandigheden op zichzelf wijzen al op een zekere mate van onderlinge zorg. Tevens is in aanmerking genomen dat appellant zijn echtgenote af en toe bezoekt, dat appellanten elkaar nog zien op feestdagen en verjaardagen van de (klein)kinderen en dat zij soms gezamenlijk activiteiten ondernemen. Tot slot is van belang geacht dat appellanten zich bij meerdere instanties als gehuwden presenteren. Gelet op deze feiten en omstandigheden is op 1 augustus 2018 naar de maatstaf van de vaste rechtspraak geen sprake van duurzaam gescheiden leven. De ter zitting gegeven toelichtingen maken dit niet anders.
4.3.
Uit het vorenstaande volgt dat de hoger beroepen niet slagen en dat de aangevallen uitspraken voor bevestiging in aanmerking komen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter, in tegenwoordigheid van E.M. Welling als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) E.M. Welling
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.