ECLI:NL:CRVB:2020:3515
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake AOW-pensioen en gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de AOW-pensioen van appellant, die sinds 1 februari 2010 een ouderdomspensioen ontving voor alleenstaanden. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had vastgesteld dat appellant samen met zijn ex-echtgenote op hetzelfde adres woonde, wat leidde tot een onweerlegbaar rechtsvermoeden van een gezamenlijke huishouding. Dit resulteerde in een herziening van zijn AOW-pensioen naar dat van een gehuwde. Appellant voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, en dat de Svb onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn woonsituatie. De Raad oordeelde dat de Svb terecht had geconcludeerd dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding, ongeacht de meerderjarigheid van de kinderen en de ontbinding van het huwelijk. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd verworpen, omdat de vermeende toezeggingen niet afkomstig waren van de Svb. De Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de herziening van het pensioen af te zien, ondanks de persoonlijke omstandigheden van appellant.