ECLI:NL:CRVB:2020:3481
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Appellante, die sinds 1 januari 2012 als assemblagemedewerker werkte, meldde zich op 27 maart 2012 ziek. Het Uwv weigerde op 13 februari 2014 haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit werd in bezwaar en beroep door de rechtbank bevestigd. Appellante stelde dat haar gezondheidstoestand was verslechterd en dat het Uwv haar klachten onderschatte, met name haar hand-, arm-, nek- en schouderklachten, alsook haar psychische klachten en de invloed van medicatie op haar concentratievermogen.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de medische grondslag van de beslissing deugdelijk was. De verzekeringsartsen hadden de klachten van appellante in hun beoordeling betrokken en er was geen nieuwe medische informatie die de belastbaarheid van appellante zou herzien. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om appellante een WIA-uitkering toe te kennen, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid onder de 35% bleef. De Raad zag geen aanleiding om een deskundige te benoemen, aangezien er geen twijfel bestond over de medische beoordeling.
De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige medische beoordeling bij aanvragen voor WIA-uitkeringen en benadrukt dat appellanten voldoende medische onderbouwing moeten aanleveren om hun claims te ondersteunen.