ECLI:NL:CRVB:2020:3466
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bijstandsverlaging
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, waarbij haar bijstand met 30% werd verlaagd voor de duur van één maand. Appellante had op 14 november 2019 beroep ingesteld tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend en er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
In hoger beroep voerde appellante aan dat zij haar bezwaren tegen het bestreden besluit tijdig telefonisch had geuit bij het college, en dat dit als een pro forma beroepschrift had moeten worden aangemerkt. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de telefonische aankondiging niet gelijkgesteld kon worden aan een schriftelijk beroepschrift, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad benadrukte dat alleen schriftelijke beroepen in behandeling kunnen worden genomen en dat de door appellante aangehaalde uitspraken niet van toepassing waren op haar situatie.
Daarnaast voerde appellante aan dat er sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat zij had geprobeerd rechtshulpverleners te bewegen om tijdig beroep in te stellen. De Raad oordeelde echter dat de rechtshulpverleners niet adequaat hadden gehandeld en dat de verantwoordelijkheid voor de termijnoverschrijding bij appellante lag. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.