ECLI:NL:CRVB:2020:3465
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van kasstortingen en bijschrijvingen op bankrekening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellanten, die sinds 5 februari 2013 bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet, hebben in het kader van een rechtmatigheidsonderzoek te maken gekregen met een herziening van hun bijstandsuitkering. Dit volgde na het onderzoek van hun bankafschriften, waaruit bleek dat er in de periode van 1 maart 2017 tot en met 30 april 2018 kasstortingen en bijschrijvingen op hun rekening hebben plaatsgevonden. De bedragen, variërend van € 5,- tot € 180,-, zijn onder andere afkomstig van hun dochter.
Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de bijstand van appellanten herzien en een bedrag van € 3.868,64 teruggevorderd, omdat zij de inlichtingenverplichting zouden hebben geschonden door deze inkomsten niet te melden. De rechtbank heeft het beroep van appellanten ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep gingen. Appellanten stelden dat de bijschrijvingen leningen waren en dus niet als inkomen konden worden aangemerkt.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak bevestigd dat kasstortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van bijstandsontvangers in beginsel als middelen moeten worden beschouwd. De Raad oordeelde dat de stelling van appellanten dat het om leningen ging, niet opging, omdat leningen niet zijn uitgezonderd van het middelenbegrip. De Raad concludeerde dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet vrijelijk over de bijgeschreven bedragen konden beschikken en dat zij de inlichtingenverplichting hebben geschonden door de kasstortingen en bijschrijvingen niet tijdig te melden. Het hoger beroep werd afgewezen en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.