ECLI:NL:CRVB:2019:2524
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van procesbelang in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 18 april 2018 haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond had verklaard. Het college had op 20 juli 2017 de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten afgewezen, omdat er geen noodzakelijke kosten of bijzondere omstandigheden waren. De rechtbank bevestigde deze afwijzing.
Tijdens de zitting op 18 juni 2019 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het college vertegenwoordigd was door twee medewerkers. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellante onvoldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep. Dit is gebaseerd op de overweging dat de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand had aangevraagd, niet meer aan de orde zijn, aangezien het woningaanbod op 9 augustus 2017 is ingetrokken en appellante niet is verhuisd.
Appellante heeft betoogd dat er wel degelijk procesbelang is, omdat zij nog op de wachtlijst staat voor een woning en in de toekomst mogelijk opnieuw met dezelfde kosten geconfronteerd zal worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat een toekomstige aanvraag niet gelijkgesteld kan worden met de huidige aanvraag en dat het louter formele of principiële belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang.
Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier A.A.H. Ibrahim, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.