ECLI:NL:CRVB:2019:2524

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
30 juli 2019
Zaaknummer
18/3052 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens ontbreken van procesbelang in sociale zekerheidszaak

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 18 april 2018 haar beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond had verklaard. Het college had op 20 juli 2017 de aanvraag van appellante voor bijzondere bijstand voor verhuiskosten afgewezen, omdat er geen noodzakelijke kosten of bijzondere omstandigheden waren. De rechtbank bevestigde deze afwijzing.

Tijdens de zitting op 18 juni 2019 is appellante verschenen, bijgestaan door haar advocaat, terwijl het college vertegenwoordigd was door twee medewerkers. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat appellante onvoldoende procesbelang heeft bij de beoordeling van haar hoger beroep. Dit is gebaseerd op de overweging dat de kosten waarvoor zij bijzondere bijstand had aangevraagd, niet meer aan de orde zijn, aangezien het woningaanbod op 9 augustus 2017 is ingetrokken en appellante niet is verhuisd.

Appellante heeft betoogd dat er wel degelijk procesbelang is, omdat zij nog op de wachtlijst staat voor een woning en in de toekomst mogelijk opnieuw met dezelfde kosten geconfronteerd zal worden. De Raad heeft echter geoordeeld dat een toekomstige aanvraag niet gelijkgesteld kan worden met de huidige aanvraag en dat het louter formele of principiële belang niet voldoende is voor het aannemen van procesbelang.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van griffier A.A.H. Ibrahim, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2019.

Uitspraak

18 3052 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 30 juli 2019
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
18 april 2018, 17/6630 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.A. van Hoof, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H van Golberdinge en mr. B.A. Veenendaal.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt bijstand op grond van de Participatiewet. Op 12 juli 2017 heeft appellante bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eerste huur, waarborgsom en inrichting in verband met een voorgenomen verhuizing.
1.2.
Bij afzonderlijke besluiten van 20 juli 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
4 oktober 2017 (bestreden besluit), heeft het college de aanvraag afgewezen. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat geen sprake is van noodzakelijke kosten dan wel bijzondere omstandigheden, omdat geen sprake is van een noodzakelijke verhuizing.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellante voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van haar hoger beroep. Naar vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1119) is eerst sprake van (voldoende) procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang.
4.2.
Het bestreden besluit ziet op de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten in verband met een verhuizing. Uit de gedingstukken blijkt dat het woningaanbod op
9 augustus 2017 is ingetrokken en dat appellante niet is verhuisd, zodat de kosten zich niet meer voordoen.
4.3.
Appellante heeft aangevoerd dat volgens rechtspraak van de Raad procesbelang ook kan zijn gelegen in een toekomstige aanvraag. In dat kader heeft zij gesteld dat zij nog steeds op de wachtlijst van de desbetreffende woningvereniging staat, in de toekomst wil verhuizen en dan met dezelfde kosten zal worden geconfronteerd.
4.4.
De Raad begrijpt deze beroepsgrond zo dat kennelijk een beroep wordt gedaan op de rechtspraak van de Raad dat een belang bij een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van een besluit ook kan zijn gelegen in de omstandigheid dat het inhoudelijke oordeel van de Raad kan worden betrokken bij eventuele vergelijkbare aanvragen in de toekomst, die steeds zien op een aanspraak voor een beperkte periode (zie onder meer de uitspraak van
9 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP3990). Een mogelijke toekomstige aanvraag van appellante om bijzondere bijstand in verband met de kosten van een verhuizing kan niet op één lijn worden gesteld met dergelijke aanvragen.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep vanwege het ontbreken van (voldoende) procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.A.H. Ibrahim als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2019.
(getekend) A.B.J. van der Ham
(getekend) A.A.H. Ibrahim