ECLI:NL:CRVB:2020:3458
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering en de weigering van de WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellant, die als horeca medewerker werkte, had zich op 1 oktober 2015 ziek gemeld en ontving een Ziektewet-uitkering. Het Uwv beëindigde deze uitkering per 29 augustus 2017, omdat appellant meer dan 65% van zijn maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Tevens werd zijn aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen, omdat hij de wettelijke wachttijd van 104 weken niet had volbracht. Appellant was het niet eens met deze besluiten en heeft hoger beroep ingesteld.
De Centrale Raad oordeelde dat de gronden die appellant in hoger beroep aanvoerde grotendeels herhalingen waren van wat hij eerder had aangevoerd. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend gemotiveerd dat de nieuwe informatie die appellant in hoger beroep had ingediend, geen aanleiding gaf om anders te oordelen. De Raad bevestigde dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellant.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de noodzaak voor appellanten om voldoende bewijs te leveren voor hun claims.