ECLI:NL:CRVB:2020:3456

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 december 2020
Publicatiedatum
30 december 2020
Zaaknummer
20/2827 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor de functie stikster meubelbekleding in het kader van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de geschiktheid van appellant voor de functie stikster meubelbekleding. Appellant, die eerder werkzaam was als voorman gritstraler/verfspuiter, had zich ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) beëindigde zijn ZW-uitkering per 11 april 2017, omdat hij in staat werd geacht om een andere functie te vervullen. Appellant heeft in hoger beroep de gronden herhaald die hij eerder had aangevoerd, maar de Raad oordeelde dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant per 19 september 2018 geschikt was voor de functie stikster meubelbekleding, en deze conclusie werd door de Raad onderschreven. Appellant heeft geen nieuwe medische gegevens overgelegd die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

20.2827 ZW

Datum uitspraak: 31 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 juli 2020, 19/3849 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K.U.J. Hopman, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als voorman gritstraler/verfspuiter voor 39,35 uur per week. Zijn dienstverband is op 12 juli 2015 geëindigd. Op 14 september 2015 heeft hij zich ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant bij besluit van 5 januari 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant – uiteindelijk – per 11 april 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Aan de besluitvorming ligt onder meer een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 22 november 2016 ten grondslag. Voor de procedurele gang van zaken wordt verwezen naar de uitspraak van heden met kenmerk 18/2760 ZW. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als gritstraler/verfspuiter, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft appellant per 11 april 2017 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich op 21 augustus 2018 ziek gemeld met nek- en schouderklachten. In verband met deze ziekmelding heeft hij op 18 september 2018 het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 19 september 2018 geschikt geacht voor één van de in het kader van de EZWb geselecteerde functies, namelijk de functie stikster meubelbekleding. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
19 september 2018 de ZW-uitkering van appellant per 19 september 2018 beëindigd.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 16 juli 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is geweest. Niet gebleken is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant per 19 september 2018.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellant per die datum geschikt is voor de functie stikster meubelbekleding. In brieven van de huisarts van 12 december 2017 en 26 mei 2019 (bedoeld wordt 26 juni 2019) wordt beschreven dat appellant COPD Gold II heeft en een niet-allergische rhinitis, waarbij vochtige lucht de klachten doet toenemen. Uit de medische stukken is echter niet gebleken dat appellant allergisch is voor de producten waarmee in deze functie moet worden gewerkt. De rechtbank heeft van belang geacht dat uit een eerder rapport van 17 januari 2017 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is toegelicht dat textielstof ‘grote’ materie is, die door de neus wordt gefilterd, waardoor de longen worden ontzien. De rechtbank heeft verder overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat bij het vaststellen van de FML van 22 november 2016 al voldoende rekening is gehouden met de aandoeningen van appellant, waaronder de COPD Gold II. Appellant heeft niet met medische gegevens aannemelijk gemaakt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep een onjuist beeld had van zijn gezondheidstoestand op 19 september 2018.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat per 11 april 2017 geen rechtsgeldige EZWb-beoordeling heeft plaatsgevonden en dat daarom aan de beëindiging van zijn ZW-uitkering per 19 september 2018 drie functies ten grondslag hadden moeten worden gelegd. Subsidiair heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat appellant per 19 september 2018 niet geschikt is voor de functie stikster meubelbekleding om dezelfde redenen als in beroep en in de procedure met kenmerk 18/2760 ZW zijn aangevoerd.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Vooropgesteld wordt dat bij uitspraak van heden met kenmerk 18/2760 ZW is geoordeeld dat het Uwv de ZW-uitkering van appellant in het kader van een EZWb op goede gronden per 11 april 2017 heeft beëindigd. Wat appellant hierover heeft aangevoerd, slaagt dus niet.
4.2.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225)
4.3.
In hoger beroep heeft appellant verwezen naar de gronden die hij in beroep en in de procedure met kenmerk 18/2760 ZW naar voren heeft gebracht. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant per 19 september 2018 in staat wordt geacht om de functie stikster meubelbekleding te vervullen. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven en maakt de Raad tot de zijne. Ook in hoger beroep heeft appellant geen medische gegevens overgelegd die tot een andere conclusie moeten leiden. Daaraan wordt toegevoegd dat de Raad bij uitspraak van heden heeft geoordeeld dat het Uwv de functie stikster meubelbekleding aan de EZWb per 11 april 2017 ten grondslag heeft kunnen leggen. Niet gesteld of gebleken is dat de beperkingen van appellant wegens de COPD GOLD II sindsdien zijn toegenomen.
5. De overwegingen 4.1 tot en met 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) B.V.K. de Louw