ECLI:NL:CRVB:2020:3443
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet gemeld bezit van een motor
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de intrekking en terugvordering van bijstand van appellant aan de orde is. Appellant ontvangt sinds 5 augustus 1994 bijstand op grond van de Participatiewet. Naar aanleiding van het meerderjarig worden van zijn zoon heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de bijstandsverlening. Hierbij is gebleken dat appellant sinds 10 september 2016 een motor op zijn naam heeft staan, waarvan de waarde boven de vermogensgrens ligt. Het college heeft de bijstandsverlening met terugwerkende kracht ingetrokken en een bedrag van € 14.267,62 teruggevorderd, gebaseerd op een taxatie van de motor.
Appellant heeft tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, waarop het college het terug te vorderen bedrag heeft verlaagd tot € 2.649,50. In hoger beroep heeft appellant betoogd dat de taxatie van de motor niet juist is en dat de waarde lager is dan door het college vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de waardering van het college beoordeeld en geconcludeerd dat de taxatie niet op een professionele manier heeft plaatsgevonden. De Raad heeft vastgesteld dat de waarde van de motor op € 9.832,- moet worden gesteld, wat betekent dat de terugvordering te hoog is vastgesteld. De Raad heeft het besluit van het college vernietigd voor zover het de terugvordering betreft en het bedrag van de terugvordering vastgesteld op € 1.617,-. Tevens is het college veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 2.100,-.