ECLI:NL:CRVB:2020:3355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld en de wachttijd voor de WIA na ziekteverzuim
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de ziekengelduitkering van appellant. Appellant, die zich op 28 september 2016 ziek meldde wegens rugklachten, ontving aanvankelijk ziekengeld op basis van de Ziektewet (ZW). Echter, na een beoordeling door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 12 augustus 2018 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Tevens werd vastgesteld dat appellant de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) niet had doorlopen.
De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat, zorgvuldig overwogen. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had op basis van dossieronderzoek en spreekuuronderzoek een goed beeld van de situatie van appellant verkregen. De Raad bevestigde dat er geen aanwijzingen waren voor ernstige psychiatrische stoornissen en dat de rugklachten niet konden worden geobjectiveerd.
Uiteindelijk oordeelde de Raad dat het Uwv terecht had vastgesteld dat appellant geen recht had op ziekengeld en dat hij de wachttijd voor de WIA niet had vervuld. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.