In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Montferland. Appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW) en had verplichtingen om mee te werken aan zijn re-integratie. Het college had de bijstand van appellant met 100% verlaagd voor de duur van twee maanden, omdat hij niet was verschenen op afspraken met zijn werkcoach. Appellant stelde dat hij door sociale beperkingen niet in staat was om op de afspraken te verschijnen en dat het college onvoldoende rekening had gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant eerder al met 100% was gekort op zijn bijstand en dat zijn afwezigheid op de afspraken niet kon worden gerechtvaardigd door de door hem aangevoerde sociale beperkingen. Echter, de Raad oordeelde dat het college bij de beoordeling van de dringende redenen onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van appellant. Tijdens de zitting heeft het college aangegeven dat het de verlaging van de bijstand zou matigen tot 50% voor twee maanden, rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van appellant.
De Raad heeft het beroep gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en de verlaging van de bijstand gematigd tot 50% gedurende twee maanden. Tevens is bepaald dat het college het griffierecht aan appellant vergoedt. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van persoonlijke omstandigheden bij het opleggen van sancties in het kader van de Participatiewet.