ECLI:NL:CRVB:2020:3326

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
18/5791 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant na medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat appellant met ingang van 2 juli 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat.

De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank een medisch oordeel had gegeven, terwijl zij daartoe niet bevoegd was, en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde dat de rechtbank de conclusies van de verzekeringsartsen en psychiater Kondakçi had gevolgd, en dat er geen nieuwe medische feiten waren gepresenteerd die de eerdere conclusies konden ondermijnen.

De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De gronden die appellant tegen de geselecteerde functies had aangevoerd, werden niet gevolgd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.5791 ZW

Datum uitspraak: 24 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 oktober 2018, 17/3431 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C.M. Martens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nadere reactie ingediend.
Partijen hebben desgevraagd verklaard geen gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als algemeen medewerker horeca voor 40 uur per week. Na de beëindiging van het dienstverband heeft appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 31 augustus 2015 heeft hij zich ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Na een eerstejaars ZW-beoordeling is het recht op ziekengeld voortgezet, omdat appellant op dat moment geen benutbare mogelijkheden had. Het Uwv heeft een expertise laten uitvoeren door psychiater H. Kondakçi, die op 21 januari 2017 een rapport heeft uitgebracht. In het kader van een toetsing verbetering belastbaarheid in het tweede ziektejaar heeft een verzekeringsarts appellant op 6 april 2017 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 6 april 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens zes functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 85,02% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 1 juni 2017 vastgesteld dat appellant met ingang van 2 juli 2017 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 juni 2017 heeft het Uwv bij besluit van 13 december 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep bevat geen inconsistenties en is voldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. De psychische klachten van appellant zijn bekend en de hiermee verband houdende (objectiveerbare) beperkingen van appellant zijn niet onderschat. Appellant heeft in beroep een rapport van een psychiatrische expertise overgelegd van psychiater drs. J. Huisman van 17 april 2018. In reactie daarop heeft het Uwv nadere rapporten van psychiater Kondakçi van 7 juli 2018 en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 31 juli 2018 overgelegd. De rechtbank heeft de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en psychiater Kondakçi gevolgd. Zij acht de onderbouwing door Kondakçi in zijn rapport van 21 januari 2017 consistent en kan hem volgen in de conclusie dat bij appellant sprake is van een chronische aanpassingsstoornis. Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde medische beperkingen, heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) onzorgvuldig is geweest en dat het Uwv de medische beperkingen van appellant heeft onderschat. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en psychiater Kondakçi te volgen in hun conclusies heeft de rechtbank een medisch‑inhoudelijke beoordeling gemaakt terwijl zij daartoe niet bevoegd is. Omdat er meerdere rapporten liggen die elkaar tegenspreken over de diagnostisering van de psychische problematiek en belastbaarheid van appellant, had de rechtbank een onafhankelijk deskundige moeten benoemen. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen. Als gevolg van zijn beperkingen acht appellant zich niet in staat de geduide functies te verrichten. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant een nader rapport van psychiater Huisman van 11 december 2018 overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit onder verwijzing naar een nader rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 februari 2019.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit bij de toetsing wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van 7 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4971).
4.2.
Het oordeel van de rechtbank, dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er op grond van de beschikbare gegevens geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsartsen vastgestelde medische beperkingen, wordt onderschreven. Naar aanleiding van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd wordt het volgende overwogen.
4.3.
Niet gebleken is dat de rechtbank een eigen medisch oordeel heeft gegeven over de overgelegde medische informatie. De rechtbank heeft enkel gemotiveerd wat haar het meest overtuigend voorkwam. In reactie op de in hoger beroep ingezonden medische informatie heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van 6 februari 2019 vermeld dat de meningsverschillen blijven bestaan. Psychiater Huisman heeft toegelicht hoe hij tot zijn diagnose is gekomen. Inhoudelijk zijn geen nieuwe medische feiten of omstandigheden naar voren gebracht. Dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan worden gevolgd. Psychiater Kondakçi heeft in zijn rapport van 7 juli 2018 toegelicht dat hij tot een andere beoordeling en waardering van de presentatie van appellant en zijn klachtenverhaal is gekomen, waarbij hij de symptoomvaliditeit kritisch heeft beoordeeld. Uit de overgelegde medische informatie van psychiater Persoon kan niet worden afgeleid hoe deze tot zijn diagnose is gekomen en in de rapporten van Huisman ontbreekt een (kritische) analyse van de symptoomvaliditeit. Uit deze informatie kan dan ook niet worden afgeleid wat de aard en ernst is van de klachten en beperkingen van appellant. Daarom kan met de rechtbank geconcludeerd worden dat aan de conclusies van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep) en psychiater Kondakçi meer waarde moet worden gehecht dan aan die van de psychiaters Persoon en Huisman. Appellant heeft geen nadere medische informatie overgelegd die twijfel kan geven aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De gronden die appellant tegen de geselecteerde functies heeft aangevoerd betreffen voornamelijk aspecten waarvoor hij niet beperkt is geacht of die niet voorkomen in de functies en kunnen daarom niet worden gevolgd.
4.5.
Omdat geen twijfel bestaat over de juistheid van het standpunt van het Uwv, wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijk deskundige, zoals door appellant is verzocht.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van B.V.K. de Louw als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 december 2020.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) B.V.K. de Louw