ECLI:NL:CRVB:2020:3326
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellant na medisch onderzoek
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had een ZW-uitkering ontvangen. Het Uwv had na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek vastgesteld dat appellant met ingang van 2 juli 2017 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat zijn beperkingen waren onderschat.
De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was geweest. Appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank een medisch oordeel had gegeven, terwijl zij daartoe niet bevoegd was, en verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige. De Raad oordeelde dat de rechtbank de conclusies van de verzekeringsartsen en psychiater Kondakçi had gevolgd, en dat er geen nieuwe medische feiten waren gepresenteerd die de eerdere conclusies konden ondermijnen.
De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat de aan de toetsing ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. De gronden die appellant tegen de geselecteerde functies had aangevoerd, werden niet gevolgd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.