ECLI:NL:CRVB:2020:3322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 december 2020
Publicatiedatum
23 december 2020
Zaaknummer
19/1375 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens hersteldverklaring en geschiktheid voor geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. Appellant, die zich op 18 juni 2015 ziek had gemeld met hartklachten, ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar werd later overgezet naar de ZW. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) de ZW-uitkering per 5 juni 2018 beëindigd, omdat appellant weer in staat werd geacht om de functies te vervullen die in het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) waren geselecteerd.

De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep voerde appellant aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn hartklachten niet juist had beoordeeld en dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn duim- en elleboogklachten. Hij verwees naar medische verklaringen en verzocht om de benoeming van een deskundige. Het Uwv verzocht de uitspraak van de rechtbank te bevestigen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep in essentie een herhaling waren van zijn eerdere argumenten. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De Raad stelde vast dat appellant medisch niet beperkt was in de geselecteerde functies en dat er geen noodzaak was voor het benoemen van een deskundige. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 1375 ZW

Datum uitspraak: 23 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
28 februari 2019, 18/3191 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 11 november 2020. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. van Es. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Sjoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker koffieautomaten voor
39,81 uur per week. Op 18 juni 2015 heeft hij zich ziek gemeld met hartklachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Het Uwv heeft appellant een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek en een arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Vervolgens heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellant per 27 augustus 2016 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kon verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Appellant werd niet meer in staat geacht tot het verrichten van zijn arbeid als medewerker koffieautomaten, maar wel tot het vervullen van diverse andere functies.
1.3.
Het Uwv heeft de WW-uitkering van appellant per 29 augustus 2016 voortgezet. Apppellant heeft zich op 6 juli 2017 opnieuw ziek gemeld met hartklachten. Met ingang van
5 oktober 2017 is hem een ZW-uitkering toegekend. In verband hiermee heeft hij op 24 mei 2018 het spreekuur bezocht van een arts van het Uwv. Deze arts heeft informatie van de cardioloog betrokken bij zijn onderzoek en appellant per 5 juni 2018 geschikt geacht voor de in het kader van de EZWb geselecteerde functies. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van
29 mei 2018 de ZW-uitkering van appellant per 5 juni 2018 beëindigd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 17 juli 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juli 2018 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat zij de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de voorhanden medische informatie van de behandelend artsen met betrekking tot de hartklachten bij zijn heroverweging betrokken. Hij heeft een consistente en inzichtelijke motivering gegeven waarom de huidige klachten van appellant niet leiden tot een aanname van meer beperkingen. Wat betreft de duimklachten heeft de rechtbank opgemerkt dat appellant bij het medisch onderzoek in bezwaar heeft aangegeven dat er geen andere klachten waren die hem het werken beletten. In de door appellant overgelegde informatie heeft de rechtbank ook geen aanknopingspunten gezien voor het standpunt dat appellant op dit vlak meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. De rechtbank heeft tevens geen reden gezien om aan te nemen dat appellant niet ten minste een van de destijds geselecteerde functies zou kunnen verrichten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn hartklachten niet juist heeft beoordeeld en ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn duim- en elleboogklachten. Appellant heeft hierbij verwezen naar de medische verklaringen die hij in bezwaar en in beroep heeft overgelegd. Tevens heeft hij een brief van de cardioloog van 14 augustus 2019 ingediend, waarin vermeld staat dat hij eerst sinds eind 2018 cardiaal klachtenvrij is. Volgens appellant heeft hij met deze medische gegevens voldoende twijfel gezaaid aan de juistheid van het medisch standpunt van het Uwv en hij heeft de Raad verzocht om een deskundige te doen benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na 52 weken ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt gangbare arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de EZWb. Het gaat daarbij om elk van deze functies afzonderlijk, zodat het voldoende is wanneer de hersteldverklaring wordt gedragen door ten minste een van de geselecteerde functies (zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1225).
4.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht de ZW-uitkering van appellant per 5 juni 2018 heeft beëindigd omdat hij weer in staat is tot het verrichten van de functies die in het kader van de EZWb zijn geselecteerd.
4.3.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.4.
Hieraan wordt toegevoegd dat uit de beschikbare informatie van de cardiologen naar voren komt dat appellant bekend was met atriumfibrilleren en thorale pijnklachten. Uit de verklaring van de cardioloog van 31 mei 2018 blijkt dat bij Holteronderzoek geen belangrijke hartritmestoornissen zijn gezien en dat appellant is aangemeld voor thuis ritmemonitoring. Deze gegevens zijn kenbaar betrokken bij de medische oordeelsvorming door het Uwv. Uit de in hoger beroep overgelegde informatie van 14 augustus 2019 van de cardioloog komt naar voren dat appellant tot eind november 2018 last had van hartkloppingen en pijn op de borst zonder ernstige cardiale oorzaak, wat overeenkomt met de informatie die hierover al bekend was ten aanzien van de datum in geding. Voorts heeft appellant zijn standpunt, dat hij op
5 juni 2018 medisch beperkt was door duim- en elleboogklachten, niet onderbouwd met medische gegevens. Voor het benoemen van een medisch deskundige bestaat geen aanleiding.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van M. Graveland als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2020.
(getekend) E. Dijt
(getekend) M. Graveland