ECLI:NL:CRVB:2020:332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
18/5663 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van bijstandsrecht voor alleenstaande ouder wegens niet duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het recht op bijstand voor een alleenstaande ouder. Appellante ontving sinds 1 juli 2012 bijstand op grond van de Participatiewet, aanvankelijk als alleenstaande en later als alleenstaande ouder. De bijstand werd beëindigd omdat het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom concludeerde dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot, die in Zwitserland woont. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar echtgenoot regelmatig contact hadden en dat hij haar en hun kinderen regelmatig bezocht. Dit leidde tot de conclusie dat er geen sprake was van duurzaam gescheiden leven, wat noodzakelijk is voor het behoud van het bijstandsrecht als alleenstaande ouder. De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het dagelijks bestuur ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat zij wel degelijk duurzaam gescheiden leeft, maar de Raad oordeelde dat de feiten en omstandigheden dit niet ondersteunen. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de beëindiging van de bijstand terecht was.

Uitspraak

18 5663 PW

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Datum uitspraak: 18 februari 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 28 september 2018, 18/2171 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van Werk en Inkomen Lekstroom (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. F.B. van Schendel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend. Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. J. Kaljee, advocaat, als opvolger van mr. Van Schendel. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C. van der Voorn.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante ontvangt sinds 1 juli 2012 bijstand op grond van de Participatiewet (PW), aanvankelijk naar de norm voor een alleenstaande en vanaf 7 september 2012 naar de norm voor een alleenstaande ouder. Appellante is [in] 2012 gehuwd met X die in Zwitserland woont en werkt. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren, op onderscheidenlijk [in] 2012, [in] 2015 en [in] 2016.
1.2.
Naar aanleiding van de geboorte van de kinderen in 2015 en 2016 heeft een medewerker van het team hoogwaardige handhaving eind 2016 onderzoek ingesteld naar de leefsituatie van appellante. In dat kader is op 13 april 2016 en op 28 december 2016, tijdens een huisbezoek, gesproken met appellante. In januari 2018 zijn financiële gegevens bij appellante opgevraagd, waaronder bankafschriften en loonstroken van X over de periode oktober 2017 tot en met januari 2018. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 19 maart 2018.
1.3.
Bij besluit van 19 maart 2018 heeft het dagelijks bestuur de bijstand van appellante ingetrokken met ingang van 1 oktober 2017. Bij besluit van 14 mei 2018 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur het bezwaar van appellante tegen het besluit van 19 maart 2018 gegrond verklaard en bepaald dat de bijstand van appellante wordt beëindigd met ingang van 20 maart 2018. Het dagelijks bestuur heeft aan de besluitvorming ten grondslag gelegd dat, anders dan voorheen is geconcludeerd, geen sprake is van duurzaam gescheiden leven. Omdat het inkomen van X de gehuwdennorm overstijgt, is geen sprake van bijstandbehoevende omstandigheden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de bijstand terecht met ingang van 20 maart 2018 is beëindigd op de grond dat appellante niet duurzaam gescheiden leefde van X, haar echtgenoot. Beoordeeld moet worden of daarvan op 20 maart 2018 sprake was.
4.2.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van de PW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918) leven echtgenoten pas duurzaam gescheiden, als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Dit zal moeten blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
In het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om – misschien pas op termijn – echtelijk te gaan samenleven. Alleen in uitzonderlijke gevallen leven betrokkenen vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden. Dit moet dan ondubbelzinnig blijken uit concrete feiten en omstandigheden.
4.4.
Appellante heeft op 13 april 2016 en 28 december 2016 onder meer het volgende verklaard. X komt ongeveer eens per twee of drie maanden naar appellante en hun beider kinderen. Hij blijft dan 5 tot 7 dagen bij hen. Hij komt ook altijd om de verjaardagen van de kinderen te vieren. Appellante en X bellen, skypen en e-mailen meerdere keren per week met elkaar. X betaalt geen bijdrage aan het levensonderhoud van appellante, maar koopt soms wel kleding voor de kinderen. Appellante kan X wel altijd bellen en dan zorgt hij voor de spullen die zij nodig heeft of zij krijgt geld van hem. Hij maakt het geld over. X heeft niet in Nederland gewoond en in de woning van appellante zijn geen spullen van hem aanwezig. Appellante is nog nooit in Zwitserland geweest en zij wil niet daarheen verhuizen. Appellante en X zijn er wel mee bezig zijn om te gaan samenwonen. X moet nu meer gaan bijdragen, omdat zij geen kinderbijslag meer krijgt van de Svb.
4.5.
Appellante heeft aangevoerd dat zij duurzaam gescheiden leeft van X. X zegt al jaren dat hij voornemens is om met haar te gaan samenwonen, maar van concrete plannen daartoe is geen sprake. Feitelijk wil geen van beiden verhuizen en ontbreekt inmiddels de wil om samen te wonen. X komt naar Nederland om zijn kinderen te zien en niet om de relatie met haar op te pakken. Ter zitting heeft appellante betoogd dat X in 2017 niet in Nederland is geweest.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de in 4.3 aangehaalde verklaringen blijkt dat appellante en X bijna dagelijks contact hebben met elkaar en dat X regelmatig de kinderen en appellante bezoekt. Voorts blijkt uit het hoger beroepschrift dat X met appellante wil samenwonen. Onder die omstandigheden kan niet worden gezegd dat sprake is van een duurzaam gescheiden levende echtgenoten. Of en in hoeverre de plannen tot samenwoning concreet zijn, is niet van belang. Evenmin is van belang of de X bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van appellante en hun kinderen. Dat de situatie in 2017 anders was, zoals appellante ter zitting heeft gesteld, heeft zij niet onderbouwd. Dit betekent dat het dagelijks bestuur terecht heeft geconcludeerd dat appellante en X op 20 maart 2018 niet duurzaam gescheiden leefden. Het recht op bijstand als alleenstaande ouder is dus terecht beëindigd.
4.7.
Gelet op wat onder 4.1 tot en met 4.6 is overwogen, slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en E.C.G. Okhuizen en
M. van Paridon als leden, in tegenwoordigheid van V.Y. van Almelo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2020.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.