Uitspraak
19 1340 WIA
5 maart 2019, 18/2505 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 december 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv om zijn WIA-uitkering te beëindigen. Appellant, die eerder als chauffeur bij het Ministerie van Defensie werkte, had zich ziek gemeld met gewrichts- en psychische klachten. Na een herbeoordeling door het Uwv werd zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 33,61%, wat leidde tot de beëindiging van zijn uitkering per 18 december 2017. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig was uitgevoerd, omdat er geen informatie was opgevraagd bij zijn orthopedisch chirurg.
De rechtbank Midden-Nederland had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv onvoldoende had gedaan om zijn beperkingen te onderzoeken en dat hij door zijn financiële situatie niet in staat was geweest om een deskundige in te schakelen. Het Uwv daarentegen stelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat appellant voldoende gelegenheid had gehad om zijn standpunten te onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek inderdaad zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was om een deskundige in te schakelen. De beslissing van het Uwv om de WIA-uitkering van appellant te beëindigen werd daarmee bevestigd.