ECLI:NL:CRVB:2020:3238

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 december 2020
Publicatiedatum
21 december 2020
Zaaknummer
19/653 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering export Wajong-uitkering naar Gran Canaria

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 1 februari 2019 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant ontvangt een Wajong-uitkering en heeft verzocht deze uitkering te mogen exporteren naar Gran Canaria. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, waarna appellant bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank oordeelde dat het Uwv in redelijkheid kon besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen, omdat er geen medische behandeling van enige duur of andere omstandigheden waren die een grondslag vormden voor toepassing van deze clausule. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het exportverbod in strijd is met het EVRM en dat er zwaarwegende redenen zijn om in het buitenland te wonen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en bevestigd dat het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat er geen onbillijkheid van overwegende aard is. De Raad oordeelde dat de enkele stelling van appellant over een beter klimaat in Gran Canaria onvoldoende is om de hardheidsclausule toe te passen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

19 653 WAJONG

Datum uitspraak: 22 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
1 februari 2019, 18/1459 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. C.J. Driessen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 10 november 2020. Appellant heeft daaraan deelgenomen, bijgestaan door mr. Driessen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.M.C. Bastings.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van hoofdstuk 3 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
Op 22 september 2017 heeft appellant het Uwv verzocht zijn Wajong-uitkering te mogen exporteren naar Gran Canaria. Na verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft het Uwv dit verzoek bij besluit van 20 november 2017 afgewezen. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 juni 2018 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de door het Uwv in het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (hierna: de Beleidsregels) vervatte beleidsregels niet onjuist of onredelijk geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv in redelijkheid kunnen besluiten de hardheidsclausule niet toe te passen, omdat er in het geval van appellant geen sprake is van een medische behandeling van enige duur dan wel overige omstandigheden die een grondslag vormen voor toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Hoewel vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de relevantie en objectiviteit van bepaalde opmerkingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voldoet het medisch onderzoek naar het oordeel van de rechtbank aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. Dat bij andere socialeverzekeringswetten geen exportverbod geldt, betekent verder niet dat artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong buiten toepassing moet worden gelaten. De wetgever heeft een bewuste keuze voor deze systematiek gemaakt, die de bestuursrechter moet respecteren.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat het exportverbod in strijd is met het in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verankerde gelijkheidsbeginsel en recht op leven. Bij eenzelfde ziekteproblematiek en volledige arbeidsongeschiktheid is bij andere socialezekerheidswetten sprake van een veel minder strenge toetsing. De eis van zwaarwegende redenen geldt alleen in de Wajong. Appellant heeft verder herhaald dat hij de objectiviteit van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in twijfel trekt, gelet op de opmerkingen die deze over zijn levensloop en uiterlijk heeft gemaakt. Appellant verzoekt de Raad een deskundige te benoemen om de objectiviteit te toetsen. Verder heeft hij betoogd dat er wel degelijk sprake is van zwaarwegende redenen om in het buitenland te gaan wonen. Voor de totale behandelcontext met een betere kwaliteit van leven en een betere levensverwachting is appellant aangewezen op het mildere en droge leefklimaat van Gran Canaria. Er is geen sprake van eigen vrije keuze.
3.2.
Het Uwv heeft – onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 juni 2019 – bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1.
Artikel 3:19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wajong, bepaalt dat het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de jonggehandicapte buiten Nederland is gaan wonen. Het Uwv kan dit zogeheten exportverbod van een Wajong-uitkering op grond van het negende lid van dit
artikel (de zogeheten hardheidsclausule) buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing – gelet op het belang van het eindigen van het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering indien de jonggehandicapte buiten Nederland gaat wonen – zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het exportverbod van de Wajong‑uitkering is het uitgangspunt en de hardheidsclausule kan slechts in uitzonderlijke situaties toepassing vinden. Daarbij moet onder meer worden voldaan aan de voorwaarde dat een noodzaak bestaat voor het wonen buiten Nederland op gronden die objectief en dwingend van aard zijn.
4.1.2.
In het Besluit Beleidsregels voortzetting Wajong-uitkering buiten Nederland (Stcrt. 2 mei 2003, nr. 84, blz. 17 en gewijzigd bij Stcrt. 18 augustus 2010, nr. 12828, blz. 1; de Beleidsregels) is in artikel 2 bepaald dat van een onbillijkheid van overwegende aard sprake is indien de jonggehandicapte zwaarwegende redenen heeft om buiten Nederland te gaan wonen en naar verwachting als gevolg van het beëindigen van het recht op arbeidsondersteuning of arbeidsongeschiktheidsuitkering aanmerkelijk nadeel zal ondervinden. Als zwaarwegende
redenen worden in ieder geval aangemerkt:
a. het ondergaan van een medische behandeling van enige duur;
b. het aanvaarden van arbeid met enig re-integratieperspectief;
c. het volgen van de woonplaats van degene(n) van wie de jonggehandicapte voor zijn
verzorging afhankelijk is en die genoodzaakt is om buiten Nederland te gaan wonen.
4.1.3.
In de toelichting bij de Beleidsregels is vermeld dat de hardheidsclausule steeds aan de hand van de omstandigheden van het individuele geval moet worden toegepast en er ook in
andere dan de drie hiervoor genoemde situaties grond kan zijn voor toepassing van de hardheidsclausule. Daarom moet in alle gevallen beoordeeld worden of sprake is van zwaarwegende redenen en of het beëindigen van de uitkering een aanmerkelijk nadeel betekent.
4.2.
De Raad acht de invulling die het Uwv in de Beleidsregels aan de toepassing van de hardheidsclausule heeft gegeven niet onjuist of onredelijk (zie ook de uitspraak van 18 november 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU5101).
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen dat er geen aanleiding bestaat het onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig te achten op grond van diens weinig tactvolle bejegening van appellant. Er bestaat op deze grond dan ook geen aanleiding een deskundige te benoemen.
4.4.
De rechtbank wordt eveneens gevolgd in haar oordeel dat het Uwv op juiste gronden heeft geoordeeld dat in de situatie van appellant niet gesproken kan worden van een onbillijkheid van overwegende aard, als bedoeld in artikel 3:19, negende lid, van de Wajong. De door appellant gestelde omstandigheden waarom hij buiten Nederland wenst te wonen kunnen niet gerangschikt worden onder één of meer van de drie in artikel 2 van het Besluit genoemde gevallen. De enkele stelling van appellant dat verhuizing naar Gran Canaria door het drogere en warmere klimaat zal leiden tot een betere kwaliteit van leven en langere levensverwachting, is onvoldoende reden om de hardheidsclausule toe te passen. Uit de informatie van de behandelend artsen heeft het Uwv terecht afgeleid dat van een medische noodzaak om naar Gran Canaria te verhuizen geen sprake is. Ook anderszins zijn er geen omstandigheden door appellant aangevoerd die voldoende grondslag bieden voor toepassing van de hardheidsclausule.
4.5.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een schending van artikel 2 van het EVRM. Het staat appellant immers vrij om al dan niet naar Gran Canaria te verhuizen. Het feit dat de verhuizing naar het buitenland consequenties heeft voor de Wajong‑uitkering, betekent niet dat het bestreden besluit inbreuk maakt op het recht op leven als omschreven in artikel 2 van het EVRM.
4.6.
Evenmin is sprake van ongerechtvaardigde ongelijke behandeling van Wajong‑gerechtigden ten opzichte van rechthebbenden op een WAO/WIA/WAZ-uitkering. Naar vaste rechtspraak van de Raad (zie onder meer de uitspraak van 28 april 2010, ECLI:NL:CVRB:2010:BM3440) is er ten opzichte van personen met een WAO/WIA/WAZ-uitkering geen sprake van in rechtens relevante mate vergelijkbare gevallen, alleen al omdat laatstgenoemde uitkeringen gebaseerd zijn op premiebetaling en de Wajong-uitkering niet. Dat voor uitkeringen op grond van andere wetten verschillende voorwaarden gelden, leidt niet tot het oordeel dat sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid.
4.7.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 december 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Géron