ECLI:NL:CRVB:2020:3225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor Ziektewet-uitkering na beëindiging van de uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. Appellante, die zich ziek had gemeld met pijn- en stressklachten, had een Ziektewet-uitkering ontvangen van het Uwv. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek in 2018, heeft het Uwv de uitkering beëindigd, omdat appellante in staat werd geacht om meer dan 65% van haar oude loon te verdienen. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische klachten onvoldoende zijn onderzocht en dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld.
De Raad heeft de argumenten van appellante beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat het Uwv zorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om een onafhankelijke deskundige te benoemen. De Raad onderschrijft deze conclusie en stelt dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar standpunt te onderbouwen met medische stukken. De Raad oordeelt dat er geen sprake is van een ongelijke procespositie en dat de besluitvorming van het Uwv voldoende transparant en consistent was.
Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.