In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv om geen WIA-uitkering toe te kennen, ongegrond werd verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 december 2020 uitspraak gedaan. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellante, zoals vastgesteld door een deskundige, overgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), maar op beoordelingspunten 4.19 en 5.4 op een andere wijze vormgegeven. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat de belasting op deze beoordelingspunten in de resterende voorbeeldfuncties minder dan twee uur per dag blijft, wat voldoende gemotiveerd is. Appellante heeft aangevoerd dat haar beperkingen zijn onderschat en dat het Protocol CVS niet is gevolgd. De Raad heeft deskundigen ingeschakeld, waaronder een internist en een psychiater, die hebben geconcludeerd dat appellante lijdt aan een somatoforme pijnstoornis. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft appellante een verzoek om schadevergoeding ingediend wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad oordeelt dat de redelijke termijn is overschreden en veroordeelt de Staat tot betaling van € 5.000,- aan appellante. De proceskosten worden eveneens vergoed.