ECLI:NL:CRVB:2020:3200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2020
Publicatiedatum
16 december 2020
Zaaknummer
18/3961 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid van functies na medisch onderzoek door Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW) uitkering van betrokkene, die zich op 8 februari 2016 ziek had gemeld. Het Uwv had de uitkering per 12 mei 2017 beëindigd, omdat betrokkene meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet ter discussie staan. Betrokkene had aangevoerd dat zijn beperkingen waren onderschat, maar de Raad oordeelt dat er geen nieuwe medische informatie is overgelegd die deze stelling ondersteunt. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat de functies die aan de ZW-beoordeling ten grondslag lagen, medisch geschikt zijn voor betrokkene. Het hoger beroep van het Uwv, dat zich richtte tegen het oordeel van de rechtbank over de noodzaak van een nieuwe uitlooptermijn, slaagt eveneens. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

18.3961 ZW, 18/4126 ZW

Datum uitspraak: 16 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 juni 2018, 17/5349 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. J.P.J. van de Griend in zaak 18/4126 ZW hoger beroep ingesteld en in zaak 18/3961 ZW een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft in zaak 18/3961 ZW hoger beroep ingesteld en in zaak 18/4126 ZW een verweerschrift ingediend.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is laatstelijk werkzaam geweest als rijinstructeur. Op 8 februari 2016 heeft hij zich ziek gemeld met gezondheidsklachten. Het dienstverband van betrokkene is op 31 maart 2016 geëindigd. Het Uwv heeft betrokkene een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een arts van het Uwv betrokkene op 23 januari 2017 gezien. Deze arts heeft betrokkene belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 januari 2017. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat betrokkene niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat betrokkene nog 78,12% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 11 april 2017 de ZW‑uitkering van betrokkene met ingang van 12 mei 2017 beëindigd, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft betrokkene in de bezwaarfase gezien op hoorzitting en heeft enkele aanvullende beperkingen aangenomen in de FML van 25 oktober 2017. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens vastgesteld dat er als gevolg van de gewijzigde FML een functie komt te vervallen en hij heeft twee nieuwe functies geselecteerd en aan de schatting ten grondslag gelegd. De resterende verdiencapaciteit is vastgesteld op 85,09%. Bij besluit van 29 november 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 11 april 2017 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien door het ziekengeld van betrokkene te beëindigen per 30 december 2017. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Betrokkene is door de verzekeringsartsen gehoord en onderzocht op spreekuur. Daarnaast hebben beide artsen dossierstudie verricht. De medische informatie van de behandelend sector is ook betrokken bij de beoordeling. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene onvoldoende twijfel heeft gezaaid over de medische beoordeling. In beroep is geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat de beperkingen zijn onderschat. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor betrokkene. De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat het Uwv in bezwaar twee andere functies ten grondslag heeft gelegd aan de vaststelling van de verdiencapaciteit en daarbij geen nieuwe uitlooptermijn in acht is genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene recht heeft op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen. Volgens de rechtbank moet het ziekengeld daarom per 30 december 2017 worden beëindigd. De rechtbank heeft verwezen naar een uitspraak van de Raad van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4202.
3.1.
Het hoger beroep van betrokkene is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de medische beoordeling van het Uwv juist is. Betrokkene heeft aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Betrokkene ervaart dagelijks zeer veel beperkingen door zijn rugklachten. Betrokkene moet in staat zijn om rust te pakken om overbelasting te vermijden. Er hadden beperkingen moeten worden aangenomen bij zitten, staan, tillen/dragen en gebogen actief zijn. De geselecteerde functies zijn niet geschikt voor betrokkene. Afgezien van de korte afwisseling in houding, moet er hele dagen gezeten worden in de functies. Volgens betrokkene heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv een nieuwe uitlooptermijn in acht had moeten nemen.
3.2.
Het hoger beroep van het Uwv is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat er in bezwaar een nieuwe uitlooptermijn had moeten worden gehanteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vermeld dat één van de functies is komen te vervallen, maar dat de overige drie functies op basis van de nieuwe FML passend zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep had het volgens het Uwv bij deze constatering kunnen laten, maar heeft
– ten overvloede – meer gegevens aan het CBBS-systeem ontleend. Volgens het Uwv valt niet in te zien dat een nieuwe uitlooptermijn zou moeten worden gehanteerd, nu de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 28 november 2017 heeft geconcludeerd dat van de oorspronkelijke functieduiding voldoende functies resteren. De situatie in de uitspraak waar de rechtbank naar heeft verwezen is volgens het Uwv anders, omdat er in die zaak in de bezwaarfase onvoldoende geschikte functies resteerden om de schatting op te baseren. Voorts beschikte de rechtbank over onvoldoende informatie om zelf in de zaak te kunnen voorzien, aldus het Uwv, dit in verband met een nieuwe ziekmelding vanuit een werkloosheidssituatie per 13 oktober 2017.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, van artikel 19aa heeft de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop hij in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. De rechtbank heeft de beroepsgronden van betrokkene afdoende besproken en terecht geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Betrokkene heeft in hoger beroep geen medische informatie overgelegd waaruit blijkt dat zijn beperkingen zijn onderschat.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor betrokkene. Het hoger beroep van betrokkene slaagt dus niet.
4.4.
De rechtbank wordt niet gevolgd in haar oordeel dat het Uwv in bezwaar een nieuwe uitlooptermijn in acht had moeten nemen. De arbeidsdeskundige heeft de functies samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) en parkeercontroleur (SBC-code 342022) aan zijn schatting op 6 april 2017 ten grondslag gelegd. Hij heeft als reservefunctie de functie van administratief medewerker (SBC-code 315133) geselecteerd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functie van productiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) vanwege de gewijzigde FML laten vervallen. Hij heeft vermeld dat er drie functies resteren die nog passend zijn en dat hij daarnaast op basis van de gewijzigde FML opnieuw het CBBS heeft geraadpleegd en twee nieuwe passende functies heeft toegevoegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de resterende verdiencapaciteit gebaseerd op de nieuw geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) en op de al eerder geselecteerde functie van samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130). De Raad volgt op zichzelf beschouwd de rechtbank in haar oordeel dat de twee nieuw geselecteerde functies niet alsnog al met ingang van de datum in geding 12 mei 2017 aan de schatting ten grondslag mochten worden gelegd. Echter, anders dan in de zaak waarop de hiervoor onder 2 genoemde uitspraak van 6 december 2017 betrekking heeft, resteren in deze zaak ook als de nieuw geselecteerde functies buiten beschouwing worden gelaten, nog voldoende passende functies. Zoals het Uwv in hoger beroep heeft laten weten, komt de resterende verdiencapaciteit van betrokkene met inachtneming van drie uit de primaire beoordeling overgebleven functies uit op 75,5%. Dat is nog steeds meer dan 65%. Het hoger beroep van het Uwv slaagt dus. Nu de aangevallen uitspraak alleen al om deze reden niet in stand kan blijven, komt de Raad niet meer toe aan wat het Uwv overigens in hoger beroep heeft aangevoerd.
4.5.
Gezien het overwogene onder 4.2 tot en met 4.4 zal de Raad de aangevallen uitspraak vernietigen en het beroep ongegrond verklaren.
5. voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend, in tegenwoordigheid van G.S.M. van Duinkerken als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 december 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) G.S.M. van Duinkerken