Uitspraak
19 2199 WIA
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
bevestigt de aangevallen uitspraak;
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 16 december 2020 uitspraak gedaan. Appellante, die zich op 12 februari 2016 ziek meldde met klachten aan de linkerpols, heeft een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uwv heeft op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is, en heeft haar aanvraag afgewezen. De rechtbank heeft het besluit van het Uwv onderschreven en het beroep van appellante ongegrond verklaard.
De Raad heeft in hoger beroep de argumenten van appellante beoordeeld, waaronder de stelling dat het medisch en arbeidskundig onderzoek ondeugdelijk was en dat haar beperkingen onvoldoende waren gewaardeerd. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid van appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag lagen, in medisch en arbeidskundig opzicht geschikt waren voor appellante.
De Raad concludeerde dat het Uwv op goede gronden heeft geweigerd om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Het hoger beroep van appellante slaagde niet, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om vergoeding van wettelijke rente afgewezen. De uitspraak werd gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier.