ECLI:NL:CRVB:2020:3163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
15 december 2020
Zaaknummer
20/2712 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken procesbelang en afwijzing verzoek voorlopige voorziening

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Purmerend, dat hem op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) maatwerkvoorzieningen heeft verstrekt. Verzoeker ontving eerder zorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had een verzoek ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb). Het college heeft echter het verzoek om een pgb afgewezen, omdat verzoeker geen persoonlijk plan had ingediend. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarop verzoeker in hoger beroep ging en tevens een verzoek om een voorlopige voorziening deed.

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verzoeker niet kon aantonen dat hij procesbelang had bij het hoger beroep. Tijdens de zitting verklaarde verzoeker dat hij meer huishoudelijke ondersteuning en een schadevergoeding van € 10.000.000,- wenste, maar het bestreden besluit ging niet over deze aanvragen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker geen belang had bij de uitspraak, omdat hij zich opnieuw had gemeld voor maatschappelijke ondersteuning en het college al een nieuw onderzoek had ingesteld naar zijn situatie. Bovendien was het verzoek om schadevergoeding niet onderbouwd en leek het onaannemelijk dat er daadwerkelijk schade was geleden.

Daarom verklaarde de voorzieningenrechter het hoger beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door J.P.A. Boersma, in aanwezigheid van griffier B.H.B. Verheul, op 4 december 2020.

Uitspraak

20/2712 WMO15, 20/2775 WMO15-VV
Datum uitspraak: 4 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
Uitspraak met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 7 april 2017, 16/2964 (aangevallen uitspraak) en op het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb van 9 augustus 2020
Partijen:
[verzoeker 1] te [woonplaats] (verzoeker)
het college van burgemeester en wethouders van Purmerend (college)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Verzoeker heeft nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2020. Verzoeker is verschenen, vergezeld van [naam A] en [naam B]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.M. Dekker-Koenders en G.P. van der Broek.

OVERWEGINGEN

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Verzoeker, geboren in 1967, ontving in het verleden zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Het college heeft verzoeker bij besluit van 28 december 2015 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018 maatwerkvoorzieningen individuele begeleiding en dagbesteding in natura verstrekt.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 13 mei 2016 (bestreden besluit) het besluit van 28 december 2015 gehandhaafd. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de verstrekte ondersteuning in omvang vergelijkbaar is met de zorg die verzoeker op grond van de AWBZ heeft ontvangen. Verder is voor een persoonsgebonden budget (pgb) noodzakelijk dat verzoeker een persoonlijk plan indient, waarin het verzoek om een pgb wordt gemotiveerd en onderbouwd. Ondanks dat verzoeker hiertoe in de gelegenheid is gesteld, heeft het college dit plan niet ontvangen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe, voor zover van belang, overwogen dat in artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015 voorwaarden voor het verstrekken van een pgb zijn opgenomen. Om te kunnen beoordelen of aan deze voorwaarden is voldaan, heeft het college verzoeker in de gelegenheid gesteld een pgb-plan in te dienen. Verzoeker heeft vervolgens niets van zich laten horen. Daardoor kan het college niet beoordelen of verzoeker voldoet aan de voorwaarden.
3. Verzoeker heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en een verzoek gedaan tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge de artikelen 8:104, eerste lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of de voorzieningenrechter van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2.
Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 8:86, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak, tevens onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
4.3.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264 is eerst sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een reeds verstreken periode, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
4.4.
Uit de door verzoeker ingediende processtukken volgt niet concreet wat hij met het hoger beroep wenst te bereiken. Desgevraagd heeft verzoeker ter zitting verklaard dat de zaken vanaf 2015 goed geregeld moeten worden en hij meer huishoudelijke ondersteuning en een schadevergoeding van € 10.000.000,- wenst. Het in dit hoger beroep bestreden besluit gaat echter niet over een melding of aanvraag voor huishoudelijke ondersteuning. Dit betekent dat verzoeker het door hem gewenste resultaat voor de huishoudelijke ondersteuning niet met dit hoger beroep kan bereiken. Daarnaast heeft een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit in dit geval geen belang voor de toekomst. Verzoeker heeft zich immers opnieuw gemeld voor maatschappelijke ondersteuning en het college heeft naar aanleiding van deze melding opnieuw onderzoek verricht naar de huidige omstandigheden en de problematiek van verzoeker. Daar komt nog bij dat verzoeker tijdens de zitting heeft verklaard dat hij geen enkel belang had bij het beroep tegen het bestreden besluit.
4.5.
Zoals eerder overwogen in de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1887 kan aan een verzoek om schadevergoeding slechts een procesbelang worden ontleend als de stelling dat schade is geleden als gevolg van de bestuurlijke besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet aan dit vereiste wordt voldaan. Verzoeker heeft het verzoek om vergoeding van schade op geen enkele wijze onderbouwd en het is op voorhand onaannemelijk dat er sprake is van daadwerkelijk geleden schade, laat staan van enig oorzakelijk verband met de besluitvorming van het college.
4.6.
Uit wat onder 4.3 tot en met 4.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Met het oog daarop bestaat geen grond voor het treffen van een voorlopige voorziening, zodat het verzoek daartoe zal worden afgewezen.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep
- verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2020.
(getekend) J.P.A. Boersma
(getekend) B.H.B. Verheul