In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de AOW-pensioenen van betrokkenen, die sinds 1970 gehuwd zijn. Betrokkene 1 ontvangt sinds november 2010 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde, terwijl betrokkene 2 sinds november 2012 hetzelfde ontvangt. De Svb heeft de pensioenen herzien naar die voor gehuwden, omdat uit onderzoek bleek dat betrokkenen niet duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank Rotterdam had de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard, maar de Svb ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat betrokkenen regelmatig contact onderhouden, elkaar bezoeken, samen op vakantie gaan en zich naar de buitenwereld presenteren als een gehuwd stel. Dit alles wijst erop dat zij niet duurzaam gescheiden leven, ondanks dat zij ieder een eigen woning hebben en geen financiële verstrengeling. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie die hen als ongehuwd zou moeten aanmerken. De eerdere uitspraken van de rechtbank zijn vernietigd en de beroepen van betrokkenen zijn ongegrond verklaard.
De uitspraak benadrukt het belang van feitelijke omstandigheden bij de beoordeling van duurzaam gescheiden leven en bevestigt dat het ontbreken van samenwonen niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak over dit onderwerp en concludeert dat de Svb voldoende bewijs heeft geleverd voor haar standpunt.