ECLI:NL:CRVB:2020:3151

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
19/1635 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de leefsituatie van gehuwden in het kader van AOW-pensioen en duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de besluiten van de Sociale verzekeringsbank (Svb) met betrekking tot de AOW-pensioenen van betrokkenen, die sinds 1970 gehuwd zijn. Betrokkene 1 ontvangt sinds november 2010 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde, terwijl betrokkene 2 sinds november 2012 hetzelfde ontvangt. De Svb heeft de pensioenen herzien naar die voor gehuwden, omdat uit onderzoek bleek dat betrokkenen niet duurzaam gescheiden leefden. De rechtbank Rotterdam had de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard, maar de Svb ging in hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat betrokkenen regelmatig contact onderhouden, elkaar bezoeken, samen op vakantie gaan en zich naar de buitenwereld presenteren als een gehuwd stel. Dit alles wijst erop dat zij niet duurzaam gescheiden leven, ondanks dat zij ieder een eigen woning hebben en geen financiële verstrengeling. De Raad concludeert dat de Svb terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een uitzonderingssituatie die hen als ongehuwd zou moeten aanmerken. De eerdere uitspraken van de rechtbank zijn vernietigd en de beroepen van betrokkenen zijn ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt het belang van feitelijke omstandigheden bij de beoordeling van duurzaam gescheiden leven en bevestigt dat het ontbreken van samenwonen niet automatisch leidt tot de conclusie dat er sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Raad verwijst naar eerdere rechtspraak over dit onderwerp en concludeert dat de Svb voldoende bewijs heeft geleverd voor haar standpunt.

Uitspraak

19.1635 AOW, 19/1636 AOW

Datum uitspraak: 10 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2019, 18/1874 (aangevallen uitspraak 1) en 18/2281 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene 1] te [woonplaats] (betrokkene 1) en [betrokkene 2] te [woonplaats] (betrokkene 2) (betrokkenen)
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroepen ingesteld.
Betrokkenen hebben ieder een verweerschrift ingediend.
De Svb heeft – desgevraagd – een nader stuk in het geding gebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd plaatsgevonden op 29 oktober 2020. De Svb heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door mr. P.C.A. Buskens. Betrokkene 1 is – met bericht van verhindering – niet verschenen. Betrokkene 2 is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene 1 en betrokkene 2 zijn sinds 1970 gehuwd. Betrokkene 1 ontvangt sinds november 2010 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Betrokkene 1 staat in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres 1] in [woonplaats]. Betrokkene 2 staat in de BRP ingeschreven op het adres [adres 2] in [woonplaats]. Per 1 december 2010 heeft betrokkene 1 zich in Zuid-Afrika gevestigd. Zijn woning aan het [adres 1] heeft hij aangehouden. Betrokkene 2 ontvangt sinds november 2012 een ouderdomspensioen voor een ongehuwde op grond van de AOW.
1.2.
Naar aanleiding van een tip is een onderzoek verricht naar de leefsituatie van betrokkenen. In dat kader is onder meer dossieronderzoek verricht, zijn diverse registers geraadpleegd en is op 30 november 2017 een aangekondigd huisbezoek aan het adres van betrokkene 2 afgelegd. Tijdens het huisbezoek heeft betrokkene 2 een verklaring afgelegd en heeft zij het formulier “onderzoek DGL” (formulier) ondertekend. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een handhavingsrapportage van 1 december 2017.
1.3.
Bij afzonderlijke besluiten van 11 december 2017
,na bezwaar gehandhaafd bij afzonderlijke besluiten van 7 maart 2018 en 14 maart 2018 (bestreden besluiten 1 en 2), heeft de Svb het ouderdomspensioen van elk van betrokkenen met ingang van januari 2018 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde. Aan de bestreden besluiten heeft de Svb ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat betrokkenen niet, althans niet langer, duurzaam gescheiden leefden van elkaar.
1.4.
Op 1 juli 2018 is het huwelijk van betrokkenen door echtscheiding ontbonden.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van betrokkenen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd, de bezwaren van betrokkenen gegrond verklaard en de primaire besluiten herroepen. Voorts is bepaald dat de Svb aan betrokkenen het betaalde griffierecht vergoedt. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de verklaringen van betrokkenen onvoldoende grond voor de conclusie dat betrokkene 1 en betrokkene 2 niet duurzaam gescheiden van elkaar leven. De rechtbank concludeert dat de Svb niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten en omstandigheden en de bestreden besluiten niet voldoende zijn gemotiveerd.
3.1.
In hoger beroep heeft de Svb zich tegen de aangevallen uitspraken gekeerd. De Svb heeft aangevoerd dat betrokkenen ten tijde in geding niet duurzaam gescheiden leefden en daarom geen recht hadden op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde. Volgens de Svb moet bij de beoordeling niet alleen worden gekeken naar de kennelijke bedoelingen van betrokkenen, maar moet het duurzaam gescheiden leven ook onmiskenbaar blijken uit de feiten en omstandigheden. Nu betrokkenen regelmatig contact hebben, bij elkaar op bezoek gaan, samen op vakantie gaan, samen bezoeken afleggen, samen activiteiten ondernemen, een sleutel van elkaars woning bezitten en zich naar de buitenwereld presenteren als een gehuwd stel, is geen sprake van duurzaam gescheiden leven. De Svb meent de toegekende ouderdomspensioenen terecht en op goede gronden te hebben herzien naar de norm van een gehuwde pensioengerechtigde.
3.2.
Betrokkenen hebben verzocht de aangevallen uitspraken te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.2.
Voor zijn vaste rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3017, ECLI:NL:CRVB:2019:3018 en ECLI:NL:CRVB:2019:3019. Volgens deze rechtspraak is bij gehuwden van duurzaam gescheiden leven pas sprake als na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander is gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Daarbij zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken, zijn niet relevant voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.3.
Ten tijde hier in geschil waren betrokkenen gehuwd. Uitgangspunt is dan dat zij geen recht hebben op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Dit is alleen anders als zij aannemelijk maken dat sprake is van de uitzonderingssituatie dat zij duurzaam gescheiden leefden en om die reden als ongehuwd moeten worden aangemerkt.
4.4.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bieden de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag voor het standpunt van de Svb dat betrokkenen niet duurzaam gescheiden leefden. De Svb heeft daarbij doorslaggevende betekenis kunnen toekennen aan de door betrokkene 2 tijdens het huisbezoek afgelegde verklaring, zoals die zijn weerslag heeft gevonden in het formulier, in samenhang met het aanvullende bezwaarschrift van betrokkene 1 en diens verklaring op de hoorzitting van de Svb.
4.4.1.
Zo heeft betrokkene 2 verklaard dat betrokkene 1 naast haar woont als hij in Nederland verblijft. Betrokkene 1 woont ongeveer zeven maanden in Zuid-Afrika en vijf maanden in Nederland. Als betrokkene 1 niet in Nederland is dan haalt zij zijn postbus leeg en legt zij de post in zijn appartement. Ieder heeft ook de sleutel van het appartement van de ander. Als betrokkene 1 in Zuid-Afrika verblijft heeft betrokkene 2 regelmatig mailcontact met hem. Zij gaat regelmatig naar betrokkene 1 op vakantie in Zuid-Afrika en als hij in Nederland verblijft met hem op vakantie naar Griekenland. Zij is met betrokkene 1 naar een festival geweest en soms gaat ze met hem mee naar een verjaardag van familieleden. Als betrokkene 1 in Nederland is bezoeken zij samen hun zoon. De familie en vrienden weten niet dat men duurzaam gescheiden leeft. Zij presenteren zich naar buiten toe nog als stel. Betrokkene 2 levert geen bijdrage in het onderhoud van betrokkene 1 en er zijn ook geen gezamenlijke bankrekeningen of een testament.
4.4.2.
Betrokkene 1 heeft in reactie op de verklaring van betrokkene 2 in bezwaar kenbaar gemaakt dat er geen noodzaak was de scheiding te formaliseren. Hij leeft grotendeels in het buitenland en woont in de zomermaanden in Nederland. Betrokkenen bezoeken soms gezamenlijk familie of oude vrienden. Zij trekken af en toe met elkaar op, wat mede te maken heeft met de hoorhandicap van betrokkene 2. Hij heeft geen sleutel van het appartement van betrokkene 2. Zij heeft wel een sleutel van zijn appartement omdat hij vele maanden per jaar in het buitenland verblijft. In een noodsituatie moet iemand kunnen ingrijpen. Zij haalt de post uit de brievenbus zodat die niet overvol raakt. Betrokkene 2 komt een keer per jaar naar Zuid‑Afrika en blijft logeren voor drie weken. Zij gaan wel eens samen op vakantie. De bezoeken aan hem in Zuid-Afrika en de gezamenlijke vakanties hebben te maken met het doorbreken van het isolement vanwege de beperkingen van betrokkene 2. Hij ziet dat als mantelzorg. Familie en vrienden weten dat zij gescheiden leven. Betrokkene 2 wordt door hem niet onderhouden en alle financiën zijn gescheiden. Zij wordt ook niet in zijn testament vernoemd.
4.5.
Uit deze feiten en omstandigheden wordt geconcludeerd dat van een
uitzonderingssituatie als hiervoor bedoeld onder 4.3 geen sprake is. Hierbij is met name van belang dat betrokkenen, blijkens de verklaring van beiden, contact met elkaar onderhouden, elkaar met enige regelmaat zien, samen familie en oude vrienden bezoeken, samen uitstapjes maken en op vakantie gaan. Verder is er sprake van wederzijdse zorg. Dit alles staat in de weg aan de conclusie dat betrokkenen op en na 1 januari 2018 een leven leidden als waren zij ongehuwd. De overige omstandigheden zoals het ontbreken van een financiële verstrengeling en het gegeven dat betrokkenen ieder beschikken over een eigen woning met een daarbij behorend volledig kostenpatroon kunnen daar niet aan afdoen.
4.6.
Wat onder 4.1 tot en met 4.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraken moeten worden vernietigd en dat de inleidende beroepen ongegrond moeten worden verklaard. Wat overigens door partijen is aangevoerd behoeft geen verdere bespreking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraken;
  • verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en
C.H. Bangma en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Stumpel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over duurzaam gescheiden leven.