ECLI:NL:CRVB:2020:3143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
14 december 2020
Zaaknummer
17/4282 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van arbeidsongeschiktheid en IVA-uitkering na gastric bypassoperatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene die sinds 30 augustus 2012 met lichamelijke en psychische klachten uitgevallen was. De betrokkene, die als schoonmaakster werkte, had in 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was in 2016 omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering. Het Uwv had in 2016 besloten dat de betrokkene niet duurzaam arbeidsongeschikt was, maar dit werd door de rechtbank Oost-Brabant in een eerdere uitspraak verworpen. De rechtbank oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat een gastric bypassoperatie zou leiden tot een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokkene.

In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat er een redelijke verwachting was dat de belastbaarheid van de betrokkene zou verbeteren na de operatie. De Raad heeft echter geconcludeerd dat het Uwv niet voldoende bewijs had geleverd voor deze claim. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het besluit van het Uwv herroepen, waardoor de betrokkene met ingang van 28 april 2016 recht heeft op een IVA-uitkering. De Raad heeft ook de proceskosten van de betrokkene en de werkgever toegewezen, elk ter hoogte van € 1.050,-.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door het Uwv bij besluiten over arbeidsongeschiktheid en de noodzaak om medische verwachtingen goed te onderbouwen. De Raad heeft de zaak gesloten met de vaststelling dat de betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was op de datum in geding, en dat het Uwv niet in staat was om een draagkrachtige motivering voor zijn eerdere besluit te geven.

Uitspraak

17.4282 WIA, 17/4283 WIA

Datum uitspraak: 14 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
20 april 2017, 16/2580 en 16/3142, gerectificeerd op 11 juli 2017 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkenen] te [woonplaats] (betrokkene)
[werkgever B.V.] te [vestigingsplaats] (werkgever)
PROCESVERLOOP
Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.L.M. Vreeswijk, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Namens werkgever heeft H.E. Wonnink, arts, een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting in beide zaken heeft gevoegd plaatsgevonden op 12 december 2019, waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Vreeswijk. Namens werkgever zijn verschenen
[X] en [Y].
Het onderzoek is heropend en het Uwv heeft, zoals door de Raad verzocht, nadere stukken ingediend.
Betrokkene heeft hierop gereageerd.
Alle partijen hebben ermee ingestemd dat een nader onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. De Raad heeft het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene, laatstelijk werkzaam bij werkgever als schoonmaakster voor 24,17 uur per week, is op 30 augustus 2012 met lichamelijke en psychische klachten uitgevallen. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv aan betrokkene met ingang van 28 augustus 2014 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij haar mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Bij besluit van 21 januari 2016 is de uitkering met ingang van 28 april 2016 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Aan dit besluit is geen medisch/arbeidskundige beoordeling voorafgegaan. Werkgever en betrokkene hebben bezwaar gemaakt en aangevoerd dat de klachten van betrokkene duurzaam zijn en dat betrokkene daarom in aanmerking dient te komen voor een IVA-uitkering.
1.2.
Naar aanleiding van de bezwaren is de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene alsnog beoordeeld door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Op basis van een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 april 2016 heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat voor betrokkene geen geschikte functies kunnen worden gevonden en dat zij daarom op 28 april 2016 volledig arbeidsongeschikt is. In een rapport van 11 juli 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderbouwd dat de beperkingen van betrokkene niet duurzaam zijn.
1.3.
Bij afzonderlijke besluiten van 12 juli 2016 (de bestreden besluiten) heeft het Uwv de bezwaren van werkgever en van betrokkene onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van werkgever en betrokkene tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuwe beslissing op de bezwaren te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 december 2016 heeft toegelicht dat betrokkene niet duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht, omdat een gastric bypassoperatie een behandelmogelijkheid is. Daarbij is verwezen naar correspondentie van behandelaars van betrokkene. Uit de informatie van D.E. Moes, chirurg, van 1 september 2016 blijkt naar het oordeel van de rechtbank echter niet van een redelijke tot goede verwachting dat de bestaande rugklachten – gegeven de reeds bestaande afwijkingen aan de rug en de aanwezige kniepathologie – door een gastric bypassoperatie zullen verminderen. Gelet hierop acht de rechtbank het mogelijke resultaat van deze operatie voor een verbetering van de functionele mogelijkheden van betrokkene door het Uwv onvoldoende gemotiveerd.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat er een redelijke of goede verwachting is dat in het eerstkomende jaar verbetering van de belastbaarheid van betrokkene zal optreden. Daarom is volgens het Uwv geen sprake van duurzaamheid van de beperkingen. Daarbij heeft het Uwv bovendien rekening gehouden met de bij betrokkene aanwezige meervoudige medische problematiek. Het Uwv heeft daarbij verwezen naar een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep rapport van 4 augustus 2017 waarin naar de mening van het Uwv is herhaald wat eerder in rapportages van 5 april 2016, 11 juli 2016 en 7 december 2016 is beargumenteerd. In het rapport van 4 augustus 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgesteld dat sprake is van meervoudige medische problematiek, te weten een matige depressie, knieklachten, rugklachten (status na spondylodese L5-S1) en adipositas. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft per aandoening nader toegelicht welke behandelmogelijkheden er zijn en welke beperkingen in de FML mogelijk zullen verbeteren dan wel verdwijnen na behandeling. Slechts de status na spondylodese L5-S1 is blijvend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een FML van 23 juli 2018 de beperkingen opgenomen van betrokkene, die naar zijn mening blijvend zijn. Met die beperkingen kan betrokkene nog een aantal functies uitoefenen wat leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van minder van 35%. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in rapporten van 4 augustus 2017 en 2 augustus 2018 nader toegelicht dat er op basis van deze blijvende beperkingen (op grond van de status na spondylodese L5-S1) voldoende arbeidsmogelijkheden zijn voor betrokkene, en dat betrokkene daarmee minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3.2.
Betrokkene en werkgever hebben bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en verzocht vast te stellen dat de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante per 28 april 2016 duurzaam is. Ter zitting heeft de arts-gemachtigde van werkgever toegelicht waarom naar zijn mening de gastric bypassoperatie bij betrokkene niet zal leiden tot een verbetering van haar belastbaarheid.
3.3.
Naar aanleiding van dit betoog van de gemachtigde van werkgever heeft de Raad het Uwv gevraagd om een FML op te stellen waarin zowel de rugklachten als de beenklachten en de daarmee samenhangende beperkingen als duurzaam worden aangemerkt en te beoordelen wat dit voor gevolgen zou hebben voor de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene. Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ingediend en ook een FML van 31 januari 2020. Het Uwv heeft geconcludeerd dat op basis van deze FML voor betrokkene per 28 april 2016 geen passende functies te duiden zijn.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de relevante wettelijke bepalingen wordt verwezen naar de betreffende overwegingen in de aangevallen uitspraak. In geschil is de vraag of betrokkene op de datum in geding, 28 april 2016, niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt was en daarom met ingang van die datum in aanmerking komt voor een IVA-uitkering. Tussen partijen is niet in geschil dat betrokkene op 28 april 2016 volledig arbeidsongeschikt was.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid van betrokkene zal optreden in het eerste jaar na datum in geding, 28 april 2016. Het Uwv meent dat dat het geval is. Weliswaar zijn ook volgens het Uwv de beperkingen die voortvloeien uit de rugklachten (status na spondylodese L5-S1) blijvend, maar zou een gastric bypassoperatie leiden tot een vermindering van de beperkingen die samenhangen met de knieklachten en de matige depressie. Als die verbetering door de genoemde operatie niet is te verwachten, dan is tussen partijen niet in geschil, dat in dat geval sprake is van duurzaamheid.
4.3.
Na de heropening van het onderzoek heeft het Uwv daar nog aan toegevoegd dat ook het plaatsen van een knieprothese zou kunnen leiden tot een vermindering van pijnklachten en beperkingen. Betrokkene heeft erop gewezen dat het Uwv de optie van een knieprothese nooit eerder heeft genoemd in deze procedure. Voorts heeft betrokkene medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat het plaatsen van een knieprothese bij betrokkene in 2018 niet mogelijk was, vanwege een te groot risico op complicaties. Volgens betrokkene gold dat ook ten tijde van de datum in geding, wat de Raad juist voorkomt. De Raad zal daarom de vraag of een knieprothese kan bijdragen aan een vermindering van de beperkingen buiten beschouwing laten.
4.4.
Volgens het Uwv zal een aantal kniebeperkingen van appellante afnemen als zij zich laat opereren. De arts-gemachtigde van werkgever heeft betoogd dat een gastric bypassoperatie mogelijk wel kan bijdragen aan het voorkomen van een verdere verslechtering van de knieklachten, maar dat het niet betekent dat de redelijke of goede verwachting bestaat dat die beperkingen in dat eerste jaar ook daadwerkelijk zullen verminderen. De Raad ziet aanleiding dit goed gemotiveerde betoog te volgen. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat een gastric bypassoperatie zal leiden tot een verbetering van de functionele mogelijkheden van betrokkene.
4.5.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv na de zitting een FML opgesteld met als datum
31 januari 2020, waarin de als duurzaam aangemerkte beperkingen van betrokkene vanwege zowel de rugklachten als de knieklachten zijn opgenomen. Op basis van die FML heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep beoordeeld of er voldoende passende functies voor betrokkene zijn te duiden. Uit een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
21 februari 2020 blijkt dat dat niet het geval is. Dat betekent dat betrokkene op 28 april 2016 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was als bedoeld in artikel 4 lid 1 WIA.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt. De bestreden besluiten zijn door de rechtbank terecht vernietigd. Niet aannemelijk is, gezien de uitvoerige uitwisseling van standpunten, dat het Uwv het besluit alsnog van een draagkrachtige motivering kan voorzien. De Raad ziet daarom aanleiding met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb het besluit van 21 januari 2016 te herroepen en te bepalen dat betrokkene met ingang van 28 april 2016 in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
5. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene en werkgever. Deze kosten worden, onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, bepaald op € 1.050,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand aan betrokkene en
€ 1.050,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand aan werkgever.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover de rechtbank het Uwv heeft opgedragen opnieuw op de bezwaarschriften te beslissen;
- herroept het primaire besluit van 21 januari 2016 en bepaalt dat betrokkene met ingang van 28 april 2016 recht heeft op een IVA-uitkering;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten van 12 juli 2016;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van betrokkene en werkgever tot een bedrag van elk
€ 1.050,-;
- Bepaalt dat van het Uwv een griffierecht van € 501,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en E.W. Akkerman en
W.R. van der Velde als leden, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2020.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) V.M. Candelaria