ECLI:NL:CRVB:2020:3131

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
11 december 2020
Zaaknummer
18/2473 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van jonggehandicapte in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, geboren in 1995, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikte. De Centrale Raad volgde deze conclusie en oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat de beoordeling van de belastbaarheid van appellante niet alleen gebaseerd moest zijn op aaneengeschakelde tijdsduur, maar ook op de mogelijkheid van recuperatie na een periode van belasting.

De Raad oordeelde dat de medische informatie geen aanknopingspunten bood voor de stelling dat appellante niet in staat was om ten minste een uur aaneengesloten te werken. De argumenten van appellante dat zij niet in staat was om een taak uit te oefenen in een arbeidsorganisatie werden niet gevolgd, aangezien zij geen beroepsgronden had aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikte. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat zij beschikte over arbeidsvermogen. De vraag naar de duurzaamheid van het arbeidsvermogen bleef onbeantwoord, maar het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

18.2473 WAJONG

Datum uitspraak: 10 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
16 april 2018, 17/2935 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. O.F.X. Roozemond, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1995, heeft met een door het Uwv op 15 september 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij de aanvraag is informatie gevoegd van kinderarts-kinderneuroloog dr. I. van Ingelghem en van cardioloog dr. W. Smolders over de periode 2005 tot en met 2009. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 20 december 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat het ontbreken van arbeidsvermogen niet als duurzaam is ingeschat.
1.2.
Bij besluit van 7 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 20 december 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft cardiologische informatie van 26 juni 2017 meegewogen en in afwijking van de eerdere medische beoordeling appellante wel gedurende vier uur per dag en één uur aaneengesloten belastbaar geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellante een drietal taken geselecteerd, die voor appellante als passend zijn aangemerkt. Het betreft de taken Bemannen balie, Scannen en Invoeren van gegevens. Appellante beschikt volgens het Uwv over arbeidsvermogen en voldoet daarmee niet aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van de Wajong.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep mede op basis van informatie van de behandelend cardioloog heeft vastgesteld dat appellante een laagnormale bloeddruk heeft waardoor zij kan flauwvallen, maar dat dit geen reden is om aan te nemen dat appellante niet minimaal één uur aaneengesloten en vier uur per dag belastbaar is. De rechtbank ziet geen aanleiding die conclusie niet te volgen. De stelling van appellante dat zij geen reëel aanbod voor de arbeidsmarkt is wordt niet gevolgd. De rechtbank heeft overwogen dat beoordeeld moet worden of appellante beschikt over basale werknemersvaardigheden en of zij een taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie. Appellante heeft hier geen gronden tegen aangevoerd zodat de rechtbank geen reden ziet voor het oordeel dat appellante niet aan deze voorwaarden voldoet.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep de eerdere gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018, en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellante arbeidsvermogen heeft. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of voldaan is aan de voorwaarde dat appellante geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, zij niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur en niet ten minste vier uur per dag belastbaar is.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd. Appellante heeft melding gemaakt van flauwvallen van tweemaal per week, gedurende een minuut en over de noodzaak daarna langdurig (tot 24 uur) bedrust te nemen. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is genoegzaam onderbouwd dat bij appellante geen structurele hartafwijking of epilepsie is geobjectiveerd, wel een laagnormale bloeddruk die bij snel rechtkomen en in een stressvolle situatie waarbij hyperventilatie kan optreden kan leiden tot flauwvallen en bewustzijnsverlies gedurende een minuut. Dat appellante na het bewustzijnsverlies tijdelijk moe is acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep aannemelijk, echter er is geen enkele medische grond of objectieve verklaring om aan te nemen dat appellante daarna langdurig bedrust nodig heeft. Dit is ook niet opgelegd in het kader van therapie. Het Uwv heeft terecht gesteld dat het bij de beoordeling of een betrokkene tenminste vier uur per dag belastbaar is, niet gaat om een aaneengesloten tijdsduur en dat de mogelijkheid dat een betrokkene na recuperatie nog enige tijd belastbaar is daarbij dient te worden meegewogen. In de voorhanden zijnde medische informatie zijn evenmin aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat appellante niet ten minste een uur aaneengesloten kan werken.
4.4.
Ook de stelling van appellante dat zij niet in staat is een taak uit te oefenen in een arbeidsorganisatie wordt niet gevolgd. De aan appellante voorgehouden taken betreffen fysiek licht en zittend werk, waarbij snel opstaan vanuit zithouding en snel en frequent vooroverbuigen niet aan de orde is. Appellante voelt de neiging tot flauwvallen op voorhand aankomen en kan bijvoorbeeld haar auto dan nog tijdig aan de kant van de weg zetten. In de geselecteerde taken kan het werk zo nodig op elk gewenst moment onderbroken worden.
4.5.
Appellante heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikt
.Deze voorwaarde behoeft daarom geen verdere bespreking.
4.6.
Gelet op overwegingen 4.3 tot en met 4.5 heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat appellante beschikte over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. De vraag naar de duurzaamheid kan daarom onbeantwoord blijven.
4.7.
De overweging in 4.6 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) D.S. Barthel