Uitspraak
18.2473 WAJONG
OVERWEGINGEN
.Deze voorwaarde behoeft daarom geen verdere bespreking.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De appellante, geboren in 1995, had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die had vastgesteld dat appellante over arbeidsvermogen beschikte. De Centrale Raad volgde deze conclusie en oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat de beoordeling van de belastbaarheid van appellante niet alleen gebaseerd moest zijn op aaneengeschakelde tijdsduur, maar ook op de mogelijkheid van recuperatie na een periode van belasting.
De Raad oordeelde dat de medische informatie geen aanknopingspunten bood voor de stelling dat appellante niet in staat was om ten minste een uur aaneengesloten te werken. De argumenten van appellante dat zij niet in staat was om een taak uit te oefenen in een arbeidsorganisatie werden niet gevolgd, aangezien zij geen beroepsgronden had aangevoerd tegen het standpunt van het Uwv dat zij over basale werknemersvaardigheden beschikte. De rechtbank had terecht geoordeeld dat appellante niet als jonggehandicapte kon worden aangemerkt, omdat zij beschikte over arbeidsvermogen. De vraag naar de duurzaamheid van het arbeidsvermogen bleef onbeantwoord, maar het hoger beroep van appellante werd afgewezen en de eerdere uitspraak werd bevestigd.