ECLI:NL:CRVB:2020:3124

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
19/3116 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening ouderdomspensioen en boete wegens vermeend duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1993 getrouwd is, ontving vanaf juni 2015 een ouderdomspensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor ongehuwde pensioengerechtigden. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter vastgesteld dat appellant niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, wat leidde tot een herziening van het pensioen naar dat voor gehuwden. De Svb voerde een onderzoek uit, onder andere via social media, en concludeerde dat er intensief contact was tussen appellant en zijn echtgenote, wat niet overeenkwam met de stelling van appellant dat hij duurzaam gescheiden leefde.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de Svb ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de Svb terecht het pensioen had herzien en de terugvordering van te veel betaald pensioen en de opgelegde boete had gehandhaafd. Appellant had geen overtuigende argumenten aangedragen die zijn claim van duurzaam gescheiden leven konden onderbouwen. De Raad benadrukte dat de feitelijke omstandigheden bepalend zijn voor de beoordeling van duurzaam gescheiden leven en dat de inschrijving van de echtgenote op het adres van appellant en hun sociale contacten op Facebook niet konden worden genegeerd.

De uitspraak bevestigt de noodzaak voor een duidelijke scheiding in de leefsituatie van gehuwden om in aanmerking te komen voor een ongehuwd pensioen. De Raad concludeerde dat appellant niet kon aantonen dat hij en zijn echtgenote daadwerkelijk duurzaam gescheiden leefden, en dat de Svb geen verder onderzoek hoefde in te stellen. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan.

Uitspraak

19.3116 AOW

Datum uitspraak: 10 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 7 juni 2019, 18/6206 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats 1] (Spanje) (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.F.E. Sprenkels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 29 oktober 2020. Namens appellant heeft mr. Sprenkels telefonisch aan het onderzoek deelgenomen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Mulder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1993 getrouwd met [naam echtgenote] (echtgenote). Appellant woont sinds 1 mei 2015 op [woonplaats 1] . De echtgenote van appellant bleef aanvankelijk in België wonen. Zij woont sinds 1 april 2016 ook op [woonplaats 1] . Appellant ontving vanaf 1 juni 2015 een ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor een ongehuwde pensioengerechtigde. Hierbij ging de Svb ervan uit dat bij appellant sprake was van duurzaam gescheiden leven, als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW.
1.2.
De Svb heeft in het kader van een steekproef een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het ouderdomspensioen van appellant. In dat kader is er op 10 en 11 januari 2018 geprobeerd een huisbezoek bij appellant af te leggen, wat niet is gelukt. Verder heeft de Svb onder meer onderzoek gedaan op social media (Facebook) naar appellant en zijn echtgenote en is onderzoek gedaan bij de gemeente [woonplaats 2] te [woonplaats 1] . De resultaten van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 7 februari 2018.
1.3.
Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft de Svb bij besluit van 19 februari 2018 het ouderdomspensioen van appellant over de periode van juni 2015 tot en met januari 2018 herzien naar een ouderdomspensioen voor een gehuwde pensioengerechtigde. Bij besluit van 23 april 2018 is het over die periode te veel betaalde ouderdomspensioen van € 10.889,41 van appellant teruggevorderd en is een boete opgelegd van € 7.914,89.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 31 augustus 2018 (bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren tegen de besluiten van 19 februari 2018 en 23 april 2018 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat uit wat appellant heeft verklaard over zijn leefsituatie, niet blijkt dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. Er is geen reden om de herziening, de terugvordering of de boete te beperken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant niet duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Het ouderdomspensioen van appellant is terecht herzien over de periode van juni 2015 tot en met januari 2018 naar de norm van een gehuwde. Er zijn geen dringende redenen op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van de terugvordering of de opgelegde boete moet worden afgezien.
3. Appellant is het niet eens met het oordeel van de rechtbank. Hij heeft, net als in bezwaar en in beroep, toegelicht waarom hij meent dat bij hem wel sprake is van duurzaam gescheiden leven. Daarbij is aangevoerd dat de inschrijving van appellant en zijn echtgenote op 27 oktober 2014 op het latere woonadres van appellant in [woonplaats 1] , heeft plaatsgevonden toen zij nog een stel waren. Voor zijn echtgenote was die inschrijving noodzakelijk in verband met het aanvragen van een NIE-nummer vanwege het invoeren van haar auto in Spanje. De voortgezette inschrijving van zijn echtgenote op het adres van appellant zou een fout zijn van de bevolkingsregistratie van de gemeente [woonplaats 2]. De echtgenote huurt vanaf 1 april 2016 een eigen appartement op [woonplaats 1] . Wat betreft het Facebook-bewijs is uiteengezet dat appellant en zijn echtgenote beiden uit de reisbranche komen, veel gezamenlijke vrienden hebben en daardoor geregeld op gezamenlijke feesten worden uitgenodigd. Zij hebben nog een goed contact, maar vormen geen koppel meer. Ten slotte stelt appellant dat de Svb ten onrechte geen vervolgonderzoek heeft ingesteld naar zijn situatie.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of van juni 2015 tot en met januari 2018 bij appellant sprake was van duurzaam gescheiden leven en hij daarom terecht een ouderdomspensioen voor een ongehuwde heeft ontvangen.
4.2.
Voor zijn vaste rechtspraak over het begrip duurzaam gescheiden leven, als bedoeld in artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW, verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 19 september 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3017, ECLI:NL:CRVB:2019:3018 en ECLI:NL:CRVB:2019:3019. Volgens deze rechtspraak is bij gehuwden pas sprake van duurzaam gescheiden leven als na de door beide betrokkenen, of één van hen, gewilde verbreking van de echtelijke samenleving ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Daarbij zijn de feitelijke omstandigheden bepalend voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven. Het gegeven dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning is niet voldoende om een duurzaam gescheiden leven aan te nemen. De echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. De motieven op grond waarvan de echtelijke samenleving niet, nog niet, niet meer of niet opnieuw is verbroken, zijn niet relevant voor de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat appellant in de periode in geding duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. Uit het onderzoek naar appellant en zijn echtgenote op Facebook blijkt dat sprake was van een intensief contact tussen beiden. Met de rechtbank wordt overwogen dat het daarbij niet alleen gaat om toevallig op feestjes genomen foto’s. Ook zijn er profielfoto’s van appellant en zijn echtgenote, bijgewerkte foto’s en reacties waaruit blijkt dat appellant en zijn echtgenote als koppel worden gezien dat samen activiteiten onderneemt. De ter zitting gegeven toelichting van appellant op de contacten en de gezamenlijke achtergrond in de reisbranche maakt dit niet anders. Verder is van belang dat de echtgenote zich vanaf 27 oktober 2014 heeft laten inschrijven op het adres van appellant. Uit informatie van de gemeente [woonplaats 2] blijkt dat deze inschrijving persoonlijk moet hebben plaatsgevonden en de inschrijving tot in ieder geval 2 oktober 2018 ongewijzigd is gebleven. Niet aannemelijk is geworden dat de voortduring van de inschrijving een fout is geweest van de bevolkingsregistratie gemeente [woonplaats 2] waar appellant voor het eerst achter kwam toen hij in 2019 een brief voor zijn echtgenote kreeg in verband met een borstcontrole. Tot slot is van belang dat de echtgenote tot 1 april 2016 in België in de gezamenlijke woning in [woonplaats 3] heeft gewoond en dat tot de verkoop van deze woning op 29 maart 2017 sprake was van financiële verwevenheid tussen appellant en zijn echtgenote.
4.4.
Gezien al deze feiten en omstandigheden was bij appellant geen sprake van een gewilde verbreking van de echtelijke samenleving waarbij ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt als ware hij niet met de ander gehuwd en deze toestand door ten minste één van hen als bestendig is bedoeld. Gelet hierop heeft verweerder ook geen nader onderzoek hoeven in te stellen. Nu appellant van juni 2015 tot en met januari 2018 geen recht had op een ouderdomspensioen voor een ongehuwde pensioengerechtigde, was de Svb gehouden dit ouderdomspensioen te herzien naar dat voor een gehuwde pensioengerechtigde. Appellant heeft tegen de terugvordering en de opgelegde boete geen aparte gronden gericht, waardoor deze onderdelen geen verdere bespreking behoeven.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en C.H. Bangma en M. Wolfrat als leden, in tegenwoordigheid van M. Stumpel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2020.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Stumpel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.