In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WIA-uitkering van appellant, die zich na een ongeval in 2013 ziek had gemeld. Appellant had eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat hij per 20 juli 2015 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Na een nieuwe melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid per december 2017, heeft het Uwv geweigerd om een WIA-uitkering toe te kennen, omdat er geen toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak zouden zijn. De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere argumenten herhaald, maar de Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat er geen verband was tussen de val in 2013 en de later ontstane epilepsie. De medische informatie van verschillende artsen uit de jaren 2013 tot 2016 bevatte geen melding van hoofdletsel, en de neuroloog kon niet bevestigen dat de epilepsie een gevolg was van het ongeval. De Raad heeft het standpunt van het Uwv gevolgd en geconcludeerd dat appellant per 1 december 2017 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat er geen toename van medische beperkingen was vastgesteld binnen de relevante termijn.
De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing is openbaar uitgesproken door E.W. Akkerman, met A.M.M. Chevalier als griffier.