Uitspraak
18.6274 WMO15
25 oktober 2018, 18/1647 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvragen voor maatwerkvoorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) door het college van burgemeester en wethouders van Heerhugowaard. Appellant, geboren in 1990, heeft een ernstige verstandelijke beperking, blindheid, epilepsie, incontinentie en motorische stoornissen, en is volledig rolstoelgebonden. Hij heeft een indicatie voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) en verblijft in een zorginstelling. In het weekend verblijft hij bij zijn moeder.
Appellant heeft aanvragen ingediend voor een woonvoorziening in de vorm van onderhoud van een tillift in de woning van zijn moeder en voor een vervoersvoorziening, aanvankelijk gericht op een rolstoelbus, maar later gewijzigd naar een rolstoelfiets. Het college heeft deze aanvragen afgewezen, onder verwijzing naar een medisch advies van Argonaut, waarin werd gesteld dat appellant voldoende mogelijkheden heeft om deel te nemen aan activiteiten vanuit de zorginstelling en dat er geen noodzaak was voor de gevraagde voorzieningen.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat het college op basis van de Wmo 2015 een maatwerkvoorziening kan weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en zorg in een Wlz-instelling. De Raad concludeert dat het college in redelijkheid tot de afwijzing van de maatwerkvoorzieningen heeft kunnen komen, en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.