ECLI:NL:CRVB:2020:3083

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
18/1959 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opschorting en intrekking van bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en werd door de gemeente Vlaardingen onderzocht op de rechtmatigheid van deze bijstand naar aanleiding van anonieme meldingen. De bijzonder controleur heeft appellant meerdere keren uitgenodigd voor een gesprek, maar appellant is niet verschenen. Het college heeft daarop de bijstand opgeschort en later ingetrokken. Appellant betwist dat hij de uitnodigingen heeft ontvangen, maar de Raad oordeelt dat het college aannemelijk heeft gemaakt dat de brieven daadwerkelijk in de brievenbus van appellant zijn gedeponeerd. De Raad bevestigt dat appellant verwijtbaar niet op de uitnodiging is verschenen en dat de intrekking van de bijstand rechtmatig was. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

18 1959 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 1 december 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
28 februari 2018, 17/4599 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. K.M. van der Boor, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW). Appellant woont op het adres (straat X) te [woonplaats] .
1.2.
Naar aanleiding van anonieme meldingen dat appellant een paar keer per jaar in Suriname verblijft en zwart werkt, heeft een bijzonder controleur van de gemeente Vlaardingen een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In een Rapportage Bijzondere Controle (rapportage) van 26 april 2017 heeft de bijzonder controleur vermeld dat appellant in dat kader op 13 februari 2017, 20 februari 2017 en 28 februari 2017 op gesprek is verschenen. Appellant heeft toen niet alle gevraagde gegevens overgelegd. Vervolgens heeft de bijzonder controleur appellant bij brief van 18 april 2017 uitgenodigd voor een gesprek op 20 april 2017 met het verzoek om onder andere bankafschriften en zijn oude paspoort mee te nemen. De bijzonder controleur heeft volgens de rapportage deze brief persoonlijk in de brievenbus van appellant gedeponeerd. Appellant is niet verschenen.
1.3.
Bij besluit van 20 april 2017 (besluit 1) heeft het college het recht op bijstand met toepassing van artikel 54, eerste lid, van de PW met ingang van 20 april 2017 opgeschort en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 24 april 2017 om 9.00 uur en verzocht de gevraagde gegevens mee te nemen. De bijzonder controleur heeft volgens de rapportage dit besluit ook persoonlijk in de brievenbus van appellant gedeponeerd. Appellant is niet verschenen.
1.4.
Bij besluit van 26 april 2017 (besluit 2) heeft het college de bijstand met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de PW met ingang van 20 april 2017 ingetrokken. De bijzonder controleur heeft volgens de rapportage ook dit besluit persoonlijk in de brievenbus van appellant gedeponeerd.
1.5.
Bij besluit van 25 juli 2017 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat het aannemelijk is dat de bijzonder controleur de brief van 18 april 2017 daadwerkelijk in de brievenbus van appellant heeft gedeponeerd. Er is onvoldoende aanleiding om aan de juistheid van de op ambtseed opgemaakte verklaring van de bijzonder controleur te twijfelen. Appellant is niet verschenen op 20 april 2017 en heeft de gevraagde gegevens, die van belang waren voor de verlening van bijstand en waar appellant redelijkerwijs over kon beschikken, niet overgelegd. Dat appellant besluit 1 met de uitnodiging voor het gesprek op 24 april 2017 te laat heeft ontvangen omdat hij niet eerder thuis was, komt voor zijn rekening en risico.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Opschorting
4.1.
Tussen partijen is in geschil of het college aannemelijk heeft gemaakt dat de brief van 18 april 2017 is ontvangen op het adres van appellant. Als deze vraag bevestigend wordt beantwoord, is voldaan aan de voorwaarden van artikel 54, eerste lid, van de PW en was het college bevoegd om het recht op bijstand van appellant op te schorten.
4.2.
Indien de geadresseerde stelt dat hij een niet-aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 2 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU7532) in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. Dit geldt eveneens voor een ander document dat rechtens van belang is. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 juni 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW7796) kan het in een brievenbus deponeren van een besluit voor de toepassing van artikel 3:41 van de Awb worden vergeleken met een niet-aangetekende verzending per post. Daarom is het bij betwisting van die deponering aan het college om aannemelijk te maken dat de brief daadwerkelijk bij appellant is bezorgd (uitspraak 13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3411).
4.3.
Appellant heeft aangevoerd dat hij de brief niet heeft ontvangen omdat die niet op de juiste wijze is bezorgd. Door de onduidelijke locatie van zijn brievenbus wordt ook reguliere post regelmatig in de verkeerde brievenbussen bezorgd. Dit wordt bevestigd door de verklaring van zijn buurman (T). De verklaring van de bijzonder controleur kan dan ook in twijfel worden getrokken, zodat daaraan minder waarde moet worden gehecht.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de door appellant ter hoorzitting overgelegde luchtfoto van de buurt waar appellant woont, is af te leiden dat de brievenbussen van (straat X) aan een gevel in (straat Y) hangen en brievenbussen van (straat Y) aan een gevel in (straat X). Dat daardoor soms vergissingen worden gemaakt bij de postbezorging valt in beginsel niet uit te sluiten. Echter, uit de rapportage blijkt dat de bijzonder controleur zowel de brief van 18 april 2017 als besluiten 1 en 2 persoonlijk in de brievenbus van appellant heeft gedeponeerd. Appellant heeft besluiten 1 en 2 wel ontvangen. De bijzonder controleur heeft foto’s gemaakt waarop te zien is dat een envelop met de naam van appellant en de zin “Deze beschikking is op 26 april 2017 persoonlijk bij u ..” in de opening van een brievenbus wordt gehouden. Uit het advies dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt blijkt dat de secretaris van de commissie voor de bezwaarschriften nader onderzoek heeft verricht en dat daaruit is gebleken dat op de brievenbussen in (straat X) staat: ‘postbezorgers let op! Brievenbussen (straat X)’. De eerste letter van (straat X) is terug te zien op de hiervoor genoemde foto. Verder is uit het nader onderzoek gebleken dat de brievenbussen in (straat X) en (straat Y) niet van hetzelfde type zijn en dat de brievenbus op de hiervoor genoemde foto is te herkennen als de brievenbus van (straat X). Appellant heeft dit niet betwist. Het college heeft hiermee aannemelijk gemaakt dat ook de brief van 18 april 2017 in de juiste brievenbus is gedeponeerd. Het is onwaarschijnlijk dat de bijzonder controleur binnen een week drie documenten voor appellant in verschillende brievenbussen zou hebben gedeponeerd. De ongedateerde verklaring van T, nog daargelaten dat daaruit niet blijkt wie T is en waar hij woont, kan daaraan niet afdoen.
4.5.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, zijn er geen aanknopingspunten voor zijn stelling dat de rapportage geantedateerd is. Appellant kan daarom niet worden gevolgd zijn betoog dat aan de inhoud van de rapportage minder waarde kan worden gehecht omdat die rapportage niet op 26 april 2018 is opgemaakt en ondertekend.
Intrekking
4.6.
Bij de beantwoording van de vraag of het bijstandverlenend orgaan op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, staat ter beoordeling of de betrokkene verzuimd heeft binnen de daartoe gestelde termijn de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken te verstrekken. Indien dat het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of de betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken indien het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de betrokkene niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
4.7.
Niet is in geschil dat appellant de uitnodiging voor het gesprek op 24 april 2017 heeft ontvangen. Appellant heeft aangevoerd dat hij een paar dagen niet thuis was en daardoor de brief te laat heeft gezien. Voor zover appellant hiermee beoogt aan te voeren dat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij niet op het gesprek is verschenen, slaagt deze beroepsgrond niet. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 31 maart 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI1806) mag het bijstandverlenend orgaan er in beginsel van uitgaan dat post die in de brievenbus van het woonadres van de betrokkene wordt gedaan met een uitnodiging de daarop volgende dag te verschijnen, de betrokkene zo tijdig bereikt dat hij aan die uitnodiging gevolg kan geven of om uitstel kan verzoeken. Indien de betrokkene deze voor hem bestemde en op de gebruikelijke wijze bezorgde post niet of niet tijdig heeft ontvangen, komt dit voor zijn risico. Dat appellant, toen hij op 24 april 2017 na 09.00 thuis kwam en besluit 1 vond, zich alsnog op die dag op het stadhuis heeft gemeld met de vraag of de afspraak nog door kon gaan, heeft hij pas in zijn aanvullend hoger beroepschrift aangevoerd en niet aannemelijk gemaakt. Dat de dagen vanaf 27 april 2017 feest- of weekenddagen waren, zodat hij zich niet meteen kon melden voor het doen van een nieuwe aanvraag, valt buiten de omvang van dit geding. Daarvoor zijn in de gedingstukken verder ook geen aanknopingspunten voorhanden zijn.
Conclusie
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter, in tegenwoordigheid van
R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2020.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) R.B.E. van Nimwegen