ECLI:NL:CRVB:2020:3061
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van beëindiging van ZW-uitkering en rechtszekerheidsbeginsel
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die zich ziek had gemeld met psychische en lichamelijke klachten, had een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Het Uwv had de ZW-uitkering van appellant beëindigd per 29 mei 2017, omdat hij in staat werd geacht om passende arbeid te verrichten. Appellant had geen bezwaar gemaakt tegen deze beslissing. Later, na een nieuwe ziekmelding, werd de ZW-uitkering opnieuw beëindigd per 25 september 2017, maar appellant ontving een nieuwe uitkering op basis van een toekenningsbesluit van 27 september 2017. Appellant stelde dat dit toekenningsbesluit het beëindigingsbesluit van 19 september 2017 had ingetrokken, wat volgens hem leidde tot schending van het rechtszekerheidsbeginsel.
De rechtbank oordeelde dat het toekenningsbesluit en het beëindigingsbesluit naast elkaar bestaan en niet in strijd zijn met elkaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had overtuigend onderbouwd dat de ingebrachte informatie van Poliklinische Revalidatiegeneeskunde Nederland geen nieuwe feiten of omstandigheden opleverde die tot een ander besluit hadden moeten leiden. De Centrale Raad van Beroep volgde de rechtbank in haar oordeel en concludeerde dat er geen aanleiding was om de conclusies van de verzekeringsarts voor onjuist te houden. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.