ECLI:NL:CRVB:2020:3044
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking WAO-uitkering na verzoek om heropening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de intrekking van de WAO-uitkering van appellant. Appellant, die sinds 1983 wegens psychische klachten arbeidsongeschikt was, had in 2001 te maken met een strafrechtelijk onderzoek naar uitkeringsfraude, wat leidde tot de schorsing van zijn uitkering. In 2001 werd zijn WAO-uitkering ingetrokken omdat hij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant verzocht in 2016 om heropening van zijn uitkering, maar het Uwv wees dit verzoek af, omdat de intrekking van de uitkering niet was gebaseerd op detentie, maar op de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht had overwogen dat de nieuwe feiten die appellant aanvoerde, niet leidden tot een ander besluit dan het oorspronkelijke besluit. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had in zijn rapport van 4 oktober 2016 geconcludeerd dat appellant, ondanks zijn psychische klachten, in staat was om arbeid te verrichten. De Raad onderschreef deze conclusie en oordeelde dat er geen reden was om aan de medische beoordeling te twijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af, waarbij werd vastgesteld dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.