ECLI:NL:CRVB:2020:3030

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
18/63 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering wegens gebrek aan duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante had een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat appellante op dat moment geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante ten tijde van de aanvraag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie had, maar dat er geen sprake was van een duurzaam gebrek aan arbeidsvermogen. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hadden geconcludeerd dat er behandelmogelijkheden waren voor de klachten van appellante, waaronder CVS. De Raad oordeelde dat de conclusies van het Uwv voldoende onderbouwd waren en dat er geen reden was om aan de juistheid van deze conclusies te twijfelen.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en W.J.A.M. van Brussel als leden.

Uitspraak

18.63 WAJONG

Datum uitspraak: 2 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
7 december 2017, 17/4029 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F.R.G. Keijzer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1997, heeft met een door het Uwv op 8 augustus 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
11 november 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 1 juni 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante tegen het besluit van 11 november 2016 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat vaststaat dat appellante ten tijde van belang niet beschikte over arbeidsvermogen. In geschil is de duurzaamheid. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle door appellante ervaren klachten heeft meegenomen. Naast de diagnose colitis ulcarosa heeft deze arts de diagnose overige somatoforme stoornis gesteld, waaronder de klachten vallen die appellante ten gevolge van CVS stelt te ervaren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende onderbouwd dat er op de datum in geding nog geen sprake was van duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft mede op basis van de informatie van de MDL-arts geconcludeerd dat verbetering van de colitis ulcarosa mogelijk is en overwogen dat voor CVS alsook voor de somatoforme stoornis geldt dat dit behandelbare aandoeningen zijn en verbetering op voorhand niet is uit te sluiten.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij haar niet duurzaam is. In haar geval diende de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel degelijk te motiveren welke behandelingen zij nog voor CVS zou kunnen volgen. Het begrip ‘duurzaam’ moet zo worden gebruikt dat met de kennis die er nu is, er geen duurzame mogelijkheden resteren. Ontwikkelingen in de toekomst die niet te voorspellen zijn kunnen door de herkeuring worden ondervangen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid van dit artikel wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante in ieder geval ten tijde van haar aanvraag geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had vanwege energetische en fysieke beperkingen. Appellante was ten tijde van de primaire beoordeling voor behandeling opgenomen bij Bascule, zodat van benutbare mogelijkheden op dat moment geen sprake was. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
Er is geen aanleiding om aan de juistheid van de inzichtelijk gemotiveerde conclusies van het Uwv te twijfelen. Daarbij wordt betrokken dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen conform het beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het Compendium Participatiewet, het daarin beschreven stappenplan hebben gehanteerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aan de hand van dit stappenplan op navolgbare wijze vastgesteld dat geen sprake is van een progressief ziektebeeld en dat geen sprake is van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, omdat er voor CVS en voor de somatoforme stoornis nog behandelmogelijkheden resteren. Dat op dat moment niet precies kan worden gezegd welke behandeling moet plaatsvinden past bij de opmerking van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat nog niet duidelijk is waarom appellante zo forse klachten blijft houden, dat appellante nog naar de SOLK-poli kan en dat daar nogmaals geëvalueerd kan worden welke behandeling of begeleiding zij nog kan krijgen. De beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geresulteerd in de conclusie dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. Naar het oordeel van de Raad berust de inschatting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een voldoende concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij appellante aan de orde zijn. De door appellante in hoger overgelegde brief van psycholoog W. Goenee van 19 april 2018 bevestigt het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er voor de CVS-klachten van appellante behandelmogelijkheden zijn.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) H. Spaargaren