ECLI:NL:CRVB:2020:3029

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2020
Publicatiedatum
2 december 2020
Zaaknummer
17/7545 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep Wajong-uitkering en duurzaamheid van arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Wajong-uitkering door het Uwv. Appellante, geboren in 1998, heeft een aanvraag ingediend op basis van een verstandelijke beperking, PTSS en ODD. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat appellante op het moment van de aanvraag geen arbeidsvermogen had, maar dat deze situatie niet duurzaam was. De rechtbank Rotterdam heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat het Uwv ten onrechte concludeert dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is. Het Uwv heeft in zijn verweer gesteld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende onderbouwd hebben dat er mogelijkheden zijn voor appellante om basale werknemersvaardigheden te ontwikkelen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de aanvraag voor de Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen. De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen van appellante en dat er geen medische stukken zijn overgelegd die de beoordeling van het Uwv in twijfel trekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv in de proceskosten van appellante moet worden veroordeeld. De totale kosten voor rechtsbijstand worden begroot op € 2.100,-, en het Uwv moet het griffierecht van € 170,- vergoeden.

Uitspraak

17/7545 Wajong
Datum uitspraak: 2 december 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 oktober 2017, 16/8249 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.J.M. van Daalhuizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Voor appellante is verschenen mr. Van Daalhuizen. Het Uwv heeft zich, via beeldverbinding, laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren [in] 1998, heeft met een door het Uwv op 25 november 2015
ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarbij is vermeld dat appellante een verstandelijke beperking heeft, PTSS en ODD. Bij de aanvraag is onder meer een intelligentietest en een rapport van de orthopedagoog drs. E. Mulder en psycholoog dr. Visser-van Balen van 9 juli 2013 gevoegd. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 24 maart 2016 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat appellante nu geen arbeidsvermogen heeft maar deze situatie niet duurzaam is.
1.2.
Bij besluit van 10 november 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van
appellante tegen het besluit van 24 maart 2016 ongegrond verklaard. Volgens het Uwv is appellante op haar achttiende verjaardag wel in staat om een uur aaneengesloten te werken en is zij vier uur per dag belastbaar met arbeid, maar heeft zij geen basale werknemersvaardigheden. Onder verwijzing naar rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep stelt het Uwv dat deze vaardigheden zich nog kunnen ontwikkelen en dat daarom geen sprake is van een duurzame situatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig is en de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening heeft gehouden met de verstandelijke en sociaal-emotionele beperkingen van appellante. De rechtbank volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn standpunt dat niet uitgesloten is dat op termijn de basale werknemersvaardigheden van appellante zullen verbeteren en daarmee, onder verder geheel passende omstandigheden en eventuele begeleiding, arbeidsvermogen zal ontstaan.
3.1
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank en het Uwv ten onrechte hebben geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is. Het Uwv gaat bij zijn motivering uit van algemene ervaringen en dat acht appellante onvoldoende, aangezien het Uwv maatwerk moet leveren. Sinds de aanvraag van betrokkene op 4 november 2015 zijn al twee jaar verstreken en volgens appellante is er sindsdien geen enkele verbetering vastgesteld. Appellante is in het verleden door veel verschillende hulpverleners, zoals een psycholoog, behandeld, maar dit heeft niet tot enige verbetering geleid. Volgens appellante had het Uwv een termijn moeten hanteren waarbinnen de verbetering zal moeten plaatsvinden om te voorkomen dat een algemene ervaring appellante blijvend kan worden tegengeworpen. Tot nu toe is de situatie van appellante ongewijzigd en ontbreekt het bij haar aan basale werknemersvaardigheden.
3.2
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 oktober 2019 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 november 2019 is nader onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen geen duurzame situatie is.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op 30 april 2016 geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) heeft, omdat zij niet beschikt over basale werknemersvaardigheden. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.2.1.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. In het beoordelingskader is het volgende stappenplan opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen:
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
  • er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
  • de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
  • het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
  • het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
  • het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.”
4.2.2.
Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.3.
Bij appellante is sprake van een ernstig oppositioneel-opstandige gedragsstoornis waardoor zij problemen heeft in (onder meer) de omgang met meerderen en sociale situaties. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze stoornis over het algemeen een gunstig beloop en neemt deze in ernst af naarmate men ouder wordt en meer sociale vaardigheden aanleert. In zijn rapport van 14 oktober 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alsnog gemotiveerd waarom deze verwachting ook voor appellante opgaat en waarom belemmeringen op sociaal gebied ook in het geval van appellante nog na het achttiende jaar kunnen verminderen of verdwijnen. Daarbij is (onder meer) ingegaan op de verstandelijke beperking van appellante en de behandelmogelijkheden die zij nog had ten tijde van de beoordeling, zoals therapieën gericht op traumaverwerking, het adequaat uiten van emoties, het herkennen en respecteren van de emoties van anderen, het aanbrengen van structuur en bevorderen van positief gedrag. In het rapport van 14 oktober 2019 is de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook ingegaan op het gegeven dat eerdere behandeltrajecten van appellante zonder resultaat zijn gebleven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wijt dit met name aan de verstandelijke beperking van appellante waardoor het langer duurt en meer herhaling nodig is om nieuwe dingen te begrijpen en aan te leren.
Appellante heeft geen medische stukken overgelegd die aanleiding geven voor twijfel aan deze inhoudelijke beoordeling van het Uwv.
4.4.
De arbeidsdeskundige heeft voldoende onderbouwd dat niet uitgesloten is dat appellante, uitgaande van voormelde ontwikkeling, basale werknemersvaardigheden kan ontwikkelen en dat zij een taak kan verrichten in een arbeidsorganisatie. Hiermee is onderbouwd dat het ontbreken van arbeidsvermogen bij appellante niet duurzaam is.
4.5.
De stelling van appellante dat het standpunt van het Uwv over de duurzaamheid haar in de lengte van dagen kan worden tegengeworpen, treft geen doel. Op grond van artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong wordt duurzaamheid, bij een blijvende situatie van het ontbreken van participatiemogelijkheden, na een periode van tien jaar aangenomen.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat het Uwv de aanvraag voor een Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen.
4.7.
Eerst in hoger beroep is door het Uwv een - specifiek op appellante toegespitste - onderbouwing gegeven voor het ontbreken van duurzaamheid. Het bestreden besluit was in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd en strijdig met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aannemelijk is dat belanghebbenden niet door het gebrek zijn benadeeld, zodat dit met toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt gepasseerd. Ook als dit gebrek zich niet zou hebben voorgedaan zou een besluit met gelijke strekking zijn genomen. Het bestreden besluit wordt om die reden in stand gelaten. Dit leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met verbetering van gronden.
5. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.050,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en €1.050, - voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. Tevens dient het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van in totaal € 2.100,-;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers als voorzitter en J.T.H. Zimmerman en
S.B. Smit-Colenbrander als leden, in tegenwoordigheid van M. Géron als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 december 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) M. Géron