ECLI:NL:CRVB:2020:3027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering wegens niet woonachtig op brp-adres
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die sinds 20 januari 2015 ingeschreven staat op een bepaald adres in de basisregistratie personen (brp), ontving studiefinanciering op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Echter, na een huisbezoek op 16 februari 2016 door controleurs in opdracht van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werd vastgesteld dat de appellant niet op het brp-adres woonde. De minister heeft daarop de studiefinanciering herzien en een bedrag van € 2.666,14 teruggevorderd.
De rechtbank heeft het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat de minister aan zijn bewijslast had voldaan. De rechtbank concludeerde dat er geen persoonlijke spullen van de appellant op het brp-adres waren aangetroffen, wat de conclusie van de minister ondersteunde. In hoger beroep betoogde de appellant dat de rechtbank ten onrechte de getuigenverklaringen en het bewijs van zijn woonplaats niet relevant achtte.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat de minister met de bevindingen van het huisbezoek aannemelijk heeft gemaakt dat de appellant ten tijde van het huisbezoek niet op het brp-adres woonde. De Raad heeft de argumenten van de appellant in hoger beroep verworpen en benadrukt dat het wettelijk vermoeden geen zelfstandige rol speelde in de beoordeling, aangezien de appellant niet had gesteld dat de feitelijke situatie ten tijde van het huisbezoek afweek van eerdere periodes. De Raad heeft de zaak afgesloten zonder veroordeling in proceskosten.