ECLI:NL:CRVB:2020:2997
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens zwart werken in restaurant
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand van appellante, die sinds 7 januari 1999 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet (PW). Naar aanleiding van een anonieme melding dat appellante zwart werkzaamheden verrichtte bij een Indiaas restaurant, heeft de gemeente Rotterdam een onderzoek ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante inkomsten uit deze werkzaamheden had ontvangen, maar deze niet had doorgegeven, waardoor zij haar inlichtingenverplichting had geschonden. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft daarop besloten om de bijstand van appellante te herzien en de te veel betaalde bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 24.235,28.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en een klacht ingediend over de wijze waarop zij door de handhavingsspecialisten is behandeld. De klachtenfunctionaris heeft de klacht ongegrond verklaard, omdat appellante in de gelegenheid was gesteld het gespreksverslag te ondertekenen en dit ook heeft gedaan. Het college heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat door de rechtbank is bevestigd. In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat zij niet aan haar verklaring kan worden gehouden en dat het college een foutieve berekening heeft gemaakt bij de vaststelling van haar recht op bijstand.
De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat appellante consistent heeft verklaard over haar werkzaamheden en inkomsten, maar dat haar verklaring over het uurloon van € 3,75 niet aannemelijk is. Het college mocht daarom uitgaan van een fictief inkomen op basis van het wettelijk minimumloon. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de beslissing van de rechtbank.