ECLI:NL:CRVB:2018:2813

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
16/8076 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverlening en inlichtingenverplichting met betrekking tot trimmen van honden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2016. Het betreft een geschil tussen het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant) en een betrokkene die in bijstandsverlening is. De zaak draait om de vraag of de betrokkene zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te melden dat hij honden trimde. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond oplevert voor intrekking van de bijstand, mits niet kan worden vastgesteld of de betrokkene in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Indien het recht op bijstand ondanks de schending kan worden vastgesteld, dient het bijstandverlenend orgaan dit te doen, ook al is het bedrag nihil. De Raad stelt vast dat de betrokkene consistent heeft verklaard over het aantal honden dat hij heeft getrimd en de inkomsten die hij daaruit heeft ontvangen. De Raad oordeelt dat de inkomsten schattenderwijs kunnen worden vastgesteld op basis van de overgelegde agenda's en stageverslagen. De Raad adviseert het college om bij de nieuwe beslissing op bezwaar uit te gaan van vier honden per maand voor een prijs van € 35,- per hond. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de proceskosten van de betrokkene zijn door het college vergoed tot een bedrag van € 1.002,-, met een griffierecht van € 503,- voor het college.

Uitspraak

16.8076 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 november 2016, 15/8216 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 14 augustus 2018
Zitting hebben:
J.J.A. Kooijman als voorzitter en M. Hillen en E.C.G. Okhuizen als leden
Griffier: C.A.E. Bon
Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.W. de Jong. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. H. Selçuk, advocaat.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 1.002,-;
- bepaalt dat van het college een griffierecht wordt geheven van € 503,-.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, dient het bijstandverlenend orgaan daartoe volgens vaste rechtspraak (uitspraak van
20 september 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB6243) over te gaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is het bijstandverlenend orgaan gehouden schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag de betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand zou hebben, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor de betrokkene voortvloeiend uit de resterende onzekerheden mag daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor diens rekening worden gelaten. Vergelijk de uitspraak van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
In dit geval heeft betrokkene consistent verklaard over hoeveel honden zij gemiddeld per maand heeft getrimd in de in geding zijnde periode en over de inkomsten die zij daaruit ontving. Dit komt in grote lijnen overeen met de door haar overgelegde agenda’s. Op basis van de agenda’s kan, mede gelet op de voorhanden stageverslagen, goed onderscheid gemaakt worden tussen de momenten dat betrokkene stage liep en de momenten dat zij voor zichzelf honden trimde. Enkele onduidelijkheden die desondanks zijn blijven bestaan, moeten daarbij voor rekening van betrokkene blijven. Dit betekent dat de inkomsten van betrokkene uit het trimmen van honden schattenderwijs kunnen worden vastgesteld. De Raad merkt op dat indien het college bij het nemen van de nieuwe beslissing op bezwaar uitgaat van vier honden per maand voor een prijs van € 35,- per hond dit de toetsing van de Raad kan doorstaan.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) C.A.E. Bon (get.) J.J.A. Kooijman
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep

LO