ECLI:NL:CRVB:2020:2991

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
19/1331 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO

Op 26 november 2020 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van verzoeker, die om herziening van een eerdere uitspraak had verzocht. Dit verzoek was gericht tegen de uitspraak van de Raad van 9 september 2016, waarin het hoger beroep van verzoeker tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank had eerder het beroep van verzoeker tegen een beslissing op bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker, die zich gehandicapt voelt en onder medische behandeling staat, heeft in zijn verzoek aangegeven dat hij geld nodig heeft.

De Raad heeft het verzoek om herziening beoordeeld aan de hand van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat een onherroepelijke uitspraak kan worden herzien op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, maar die bij de indiener van het verzoek vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De Raad heeft vastgesteld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan deze voorwaarden voldoen.

Daarom heeft de Centrale Raad van Beroep het verzoek om herziening afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van griffier H. Spaargaren, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

19.1331 WAO

Datum uitspraak: 26 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 september 2016, 15/8562 WAO
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (Marokko) (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad van 9 september 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:3349).
Het Uwv heeft een reactie gegeven op het verzoek.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 15 oktober 2020. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij uitspraak van 24 april 2015, 14/6625, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van verzoeker tegen een beslissing op bezwaar van 5 september 2014 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 9 september 2016, waarvan nu herziening wordt verzocht, heeft de Raad het hoger beroep van verzoeker tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam niet‑ontvankelijk verklaard, omdat het hoger beroep buiten de beroepstermijn is ingesteld.
1.3.
Bij uitspraak van de Raad van 14 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:121, heeft de Raad het verzoek van verzoeker om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 september 2016 afgewezen.
2. Verzoeker heeft in zijn verzoek vermeld dat hij zich gehandicapt vindt en onder medische behandeling staat en dat hij geld nodig heeft.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
De Raad heeft het verzoek om herziening aangemerkt als gericht tegen de uitspraak van de Raad van 9 september 2016, en niet tegen de uitspraak van de Raad van 14 januari 2019.
3.2.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.3.
Het verzoek om herziening dient te worden afgewezen, nu niet is gebleken dat verzoeker enig feit of enige omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, naar voren heeft gebracht.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van H. Spaargaren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2020.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) H. Spaargaren