ECLI:NL:CRVB:2019:121

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
17/272 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om herziening van een eerdere uitspraak van de Raad van 9 september 2016. Het verzoeker, die zich gehandicapt voelt en onder medische behandeling staat, heeft verzocht om herziening van de uitspraak waarin zijn hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Amsterdam niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank had eerder het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het verzoek om herziening niet kan worden toegewezen, omdat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die aan de voorwaarden van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht voldoen. Dit artikel stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten die vóór de uitspraak hebben plaatsgevonden, die niet bekend waren bij de indiener en die, indien ze eerder bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben geleid.

De Raad heeft ook opgemerkt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geen inhoudelijke reactie heeft gegeven op het verzoek om herziening. De zaak is behandeld op een zitting waar partijen niet aanwezig waren. De Raad heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken door J.P.M. Zeijen als voorzitter, met W.M. Swinkels als griffier.

Uitspraak

17.272 WAO

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 september 2016, 15/8562 WAO
Partijen:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 14 januari 2019
PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft verzocht om herziening van de hiervoor vermelde uitspraak van de Raad van 9 september 2016, 15/8562 WAO (ECLI:NL:CRVB:2016:3349).
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om een inhoudelijke reactie te geven op het verzoek.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 3 december 2018. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij uitspraak van 24 april 2015, 14/6625, heeft de rechtbank Amsterdam het beroep van verzoeker tegen een beslissing op bezwaar van 5 september 2014 ongegrond verklaard.
1.2.
Bij uitspraak van 9 september 2016, de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht, heeft de Raad het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam niet-ontvankelijk verklaard omdat het hoger beroep buiten de beroepstermijn is ingesteld. De uitspraak van 9 september 2016 is gedaan onder toepassing van de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
Appellant heeft bij brief van 15 december 2016 verzocht om herziening van de uitspraak van de Raad van 9 september 2016.
2. Appellant heeft in zijn verzoek vermeld dat hij zich gehandicapt vindt en onder medische behandeling staat en dat hij geld nodig heeft.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Op grond van artikel 8:119, eerste lid, van de Awb kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
3.2.
Het verzoek om herziening dient te worden afgewezen, nu niet is gebleken dat verzoeker enig feit of enige omstandigheid, zoals bedoeld in artikel 8:119 van de Awb, naar voren heeft gebracht.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter, in tegenwoordigheid van
W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) W.M. Swinkels
md