ECLI:NL:CRVB:2020:2989
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant na herbeoordeling door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering van appellant. Appellant had zich op 22 december 2016 ziek gemeld en ontving een uitkering op grond van de Ziektewet. Het Uwv beëindigde de uitkering per 4 augustus 2018, omdat appellant in staat werd geacht meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft vastgesteld dat appellant in hoger beroep voornamelijk herhalingen van eerdere gronden aanvoert. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. De Raad benadrukt dat voor een onderbouwde weerlegging van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv niet noodzakelijk is dat een expertise van een andere verzekeringsarts wordt overgelegd. Informatie uit de behandelend sector kan ook twijfel doen rijzen aan de juistheid van de medische beoordeling.
De Raad heeft geconcludeerd dat de stelling van appellant dat hij niet de financiële middelen heeft om zelf een verzekeringsarts in te schakelen, op zichzelf onvoldoende grond biedt om een deskundige te benoemen. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die alle klachten van appellant in de beoordeling heeft betrokken. Het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd.