ECLI:NL:CRVB:2020:2977
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA na ziekte van Graves
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die als manager pensioen werkte, had zich op 29 augustus 2013 ziekgemeld vanwege schildklierklachten gerelateerd aan de ziekte van Graves. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante met ingang van 27 augustus 2015 62,92% arbeidsongeschikt was, wat later werd verhoogd naar 70,21% na bezwaar. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar klachten, en verzocht om een endocrinoloog als deskundige te benoemen.
De Raad heeft de rapporten van de deskundige L. Greveling-Fockens beoordeeld, die concludeerde dat de belastbaarheid van appellante op de datum in geding conform de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 7 juli 2015 was. De deskundige had de medische informatie zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat er geen reden was om aan de onafhankelijkheid van haar onderzoek te twijfelen. De Raad oordeelde dat de deskundige overtuigend had gemotiveerd waarom de door appellante aangevoerde klachten niet leidden tot een andere beoordeling van haar belastbaarheid.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht had vastgesteld. De Raad zag geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de aan de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn voor appellante. De uitspraak benadrukt het belang van deskundige rapportages in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de Raad in het volgen van deze deskundigen bij hun oordelen.