ECLI:NL:CRVB:2020:2948

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
26 november 2020
Zaaknummer
19/77 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid voor arbeid na ziekte en de rol van medisch onderzoek door het Uwv

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die zich ziek had gemeld met lichamelijke klachten, had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) geweigerd gekregen door het Uwv, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de arts bezwaar en beroep.

De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen en dat er een urenbeperking moest worden vastgesteld. Hij overhandigde rapporten van onafhankelijke deskundigen ter ondersteuning van zijn standpunt. De Raad oordeelde echter dat de door het Uwv verrichte medische beoordeling correct was en dat de deskundigenrapporten van de appellant geen nieuwe inzichten boden die de eerdere conclusies konden weerleggen. De Raad bevestigde dat de appellant geschikt was voor ten minste één van de functies die in het kader van de WIA-aanvraag waren geselecteerd.

De Raad wees het verzoek van de appellant om een onafhankelijk deskundige in te schakelen af, omdat er geen twijfel bestond aan de juistheid van de beoordeling door het Uwv. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

19 77 ZW

Datum uitspraak: 25 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
30 november 2018, 17/4798 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. A.C.M. Martens hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is een aanvullend rapport van de onafhankelijke verzekeringsarts G.J. Kruithof van 4 april 2019 en een neurologisch expertiserapport van onafhankelijk
deskundige drs. J.O. Mispelblom Beijer van 16 december 2019 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via videobellen plaatsgevonden op 14 oktober 2020. Namens appellant heeft mr. I.E. Mussche, kantoorgenoot van mr. Martens, deelgenomen aan de zitting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. van Riet.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als medewerker housekeeping voor 38 uur per week. Op 7 mei 2012 heeft hij zich ziekgemeld met lichamelijke klachten. Het Uwv heeft appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 5 mei 2014 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd, omdat appellant per 5 mei 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellant werd met zijn beperkingen, zoals vastgelegd in de FML van 17 april 2014, in staat geacht de functies van wikkelaar (SBC-code 267050), machinebediende inpak-/-verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130) te vervullen.
1.2.
Appellant heeft zich per 3 februari 2017 ziek gemeld met voet- en vermoeidheidsklachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 27 februari 2017 heeft hij het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellant per 27 februari 2017 geschikt geacht voor onder andere de functie van wikkelaar (SBC-code 267050). Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 27 februari 2017 de Ziektewet-uitkering van appellant per 27 februari 2017 beëindigd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 1 juni 2017 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag. Deze heeft medische informatie bij de beoordeling betrokken.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Wat betreft de medisch inhoudelijke beoordeling heeft de rechtbank de conclusies van het Uwv onderschreven. In de brief van 28 juni 2017 van de GZ-psycholoog N. Birjonoban ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor ernstige invaliderende psychische klachten bij appellant. Wat betreft de fysieke klachten, te weten diabetes, de pijnklachten aan de voeten en de vermoeidheidsklachten, heeft de rechtbank overwogen dat uit de beschikbare informatie niet blijkt dat de verzekeringsartsen van het Uwv een onjuist beeld hebben gehad van de beperkingen van appellant. Het door appellant in beroep overgelegde rapport van een door hem ingeschakelde onafhankelijk verzekeringsarts G.J. Kruithof van 14 november 2017, waarin is gesteld dat als gevolg van de vermoeidheidsklachten een medische urenbeperking van zes uur per dag zou moeten gelden, leidt volgens de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank heeft de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de gronden voor de beperkingen van appellant niet voortkomen uit aandoeningen met specifieke energetische consequenties, gevolgd. Er is geen indicatie aanwezig voor een medische urenbeperking op basis van energetische tekortkomingen, beschikbaarheid of vanuit een oogpunt van preventie. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een toereikende medische grondslag. Voor het raadplegen van een deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding. Tot slot overweegt de rechtbank over de functie wikkelaar (SBC-code 267050) dat uit de voorliggende stukken niet blijkt dat er op de datum in geding een medische contra-indicatie is voor het dragen van – lichte – elektrostatische dissipatieve (ESD-) schoenen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij psychisch en lichamelijk meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen en dat een urenbeperking aan de orde is. Tevens zou volgens appellant een onafhankelijk deskundige moeten worden benoemd. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een aanvullend rapport van Kruithof van 4 april 2019 overgelegd en een expertiserapport van de onafhankelijke neurologische deskundige drs. J.O. Mispelblom Beijer van 16 december 2019. Laatstgenoemde heeft op verzoek van de rechtbank in een opvolgende WIA‑procedure van appellant gerapporteerd over mogelijke toegenomen beperkingen (zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 mei 2020 ECLI:NL:RBDHA:2020:5259).
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Deze regel lijdt in dit geval in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na gedurende de maximumtermijn ziekengeld te hebben ontvangen, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van de aanspraak van de verzekerde op een uitkering op grond van de Wet WIA. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die aan hem zijn voorgehouden bij de laatste vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet WIA.
4.2.
Ter beoordeling ligt voor of de rechtbank met juistheid het standpunt van het Uwv heeft onderschreven dat appellant per 27 februari 2017 geschikt is voor ten minste één van de in het kader van de WIA-beoordeling geselecteerde functies.
4.3.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de arts bezwaar en beroep. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden geheel onderschreven. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.4.
Het door appellant in hoger beroep ingebrachte expertiserapport van neuroloog Mispelblom Beijer maakt de beoordeling niet anders. Volgens de deskundige komen, gelet op het door hem verrichte (neurologisch) onderzoek, de beperkingen van appellant op 27 februari 2017 overeen met de beperkingen zoals vastgelegd in de FML van 17 april 2014, behoudens een extra beperking op het gebied van het door appellant te gebruiken schoeisel. Ook acht de deskundige een urenbeperking niet aangewezen. Appellant heeft in dit verband aangevoerd dat naast de neuropathische pijnklachten ook alle andere klachten, waaronder zijn psychische klachten, bijdragen aan de noodzaak tot het aannemen van meer beperkingen en een urenbeperking. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat op basis van de beschikbare medische gegevens niet kan worden gesproken van zodanige aandoeningen dat een verminderde energetische belastbaarheid kan worden verklaard. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met zowel de lichamelijke als de psychische aandoeningen en benoemt expliciet dat appellant forse vermoeidheidsklachten ervaart. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is echter het aannemen van een urenbeperking binnen de verzekeringsgeneeskundige kaders niet aan de orde. Hetgeen door appellant in hoger beroep naar voren is gebracht, vormt geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.5.
Het door appellant in hoger beroep ingebracht rapport van de onafhankelijke verzekeringsarts Kruithof maakt de beoordeling evenmin anders. Kruithof is, anders dan Mispelblom Beijer, geen deskundige op het gebied van neurologie. Verder blijkt uit de brief van de internist/nefroloog van 13 oktober 2017 dat de vermoeidheidsklachten van appellant zijn verbeterd na een ijzer- en D3 suppletie. Appellant heeft in hoger beroep geen (aanvullende) medische stukken overgelegd met betrekking tot de gestelde psychische klachten zodat, anders dan appellant stelt, geen aanleiding bestond voor het Uwv om daar nader onderzoek naar te doen.
4.6.
Het oordeel van de rechtbank dat appellant geschikt is voor ten minste één van de in het kader van de WIA-aanvraag in 2014 geselecteerde functies, wordt gevolgd. Het Uwv heeft ter zitting afdoende toegelicht dat, na overleg met een arbeidsdeskundige, bij het vervullen van de functie wikkelaar SBC-code 267050 geen gebruik wordt gemaakt van knellend schoeisel. Het dragen van lichte en niet knellende ESD-schoenen is voor appellant mogelijk. Er is niet gebleken dat de toelichting van het Uwv onjuist is.
4.7.
Het verzoek om een onafhankelijk deskundige in te schakelen wordt afgewezen nu er geen twijfel bestaat aan de juistheid van de beoordeling van het Uwv.
5. De overwegingen in 4.2. tot en met 4.6. leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L. Winters als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2020.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
(getekend) L. Winters