ECLI:NL:CRVB:2020:2939
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit Sociale verzekeringsbank over regularisatie van AOW-rechten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) van 1 maart 2019. De appellant had verzocht om mee te werken aan een regularisatieovereenkomst met de Luxemburgse autoriteiten voor de periode van 1 mei 2011 tot en met 31 december 2012. De Svb had eerder, conform een uitspraak van de Raad van 22 november 2018, onderzoek gedaan naar bijzondere omstandigheden die een dergelijke regularisatie zouden rechtvaardigen. De Raad oordeelde dat de Svb zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die meewerking aan de regularisatie rechtvaardigden. De appellant had in de periode in geding moeten weten dat hij onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving viel, wat impliceert dat premieafdracht in Nederland diende plaats te vinden. De gemaakte afspraken met de werkgever over nettoloon betroffen een civiele aangelegenheid en lagen in de risicosfeer van de appellant. De Raad verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, en er was geen aanleiding voor een veroordeling tot vergoeding van proceskosten.