ECLI:NL:CRVB:2020:2931
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete opgelegd aan een werknemer wegens schending van de inlichtingenplicht bij het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. Appellante, die zich op 12 februari 2016 ziek had gemeld, ontving vanaf 1 maart 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft haar een boete opgelegd van € 672,30 omdat zij haar inlichtingenplicht had geschonden door inkomsten uit arbeid niet te melden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
De Raad oordeelde dat appellante in de periode van 1 maart 2016 tot en met 31 december 2016 haar inkomsten uit arbeid niet had gemeld, wat een schending van haar inlichtingenplicht betekende. De Raad bevestigde dat er geen reden was om aan te nemen dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid, en dat de opgelegde boete passend was gezien de ernst van de overtreding. Appellante had aangevoerd dat de boete te hoog was en dat er dringende redenen waren om van de boete af te zien, maar deze argumenten werden niet onderbouwd.
De Raad concludeerde dat het Uwv terecht een boete had opgelegd en dat de hoogte van de boete in verhouding stond tot de ernst van de overtreding. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.