1.2.Bij besluit van 11 april 2019 (bestreden besluit) heeft het college de bezwaren van appellante tegen de besluiten 1, 2 en 3 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellante niet binnen zes weken na de bekendmaking van die besluiten bezwaar heeft gemaakt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover van belang, het volgende overwogen, waarbij voor eiseres appellante moet worden gelezen en voor verweerder college:
“ Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 8 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1595), kan de verzending van een besluit zonder nader bewijs worden aangenomen indien uit beschikbare gegevens kan worden afgeleid dat het desbetreffende besluit wel moet zijn ontvangen. Het gaat dan met name om gevallen waarin naar aanleiding van het beweerdelijk verzonden besluit door een belanghebbende handelingen zijn verricht waaruit moet worden afgeleid dat de aanbieding van het poststuk met het besluit aan het adres van de belanghebbende wel heeft plaatsgevonden. Ook uit de houding en het gedrag van belanghebbende kan worden afgeleid dat hij het betreffende besluit wel moet hebben ontvangen. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in dit geval sprake. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat eiseres bij e-mail van 30 januari 2019 (gedingstuk 73) bij verweerder navraag heeft gedaan over de openstaande vorderingen. Daarbij verwijst zij naar een brief die zij heeft ontvangen in 2018 met betrekking tot de terugvordering van € 807,05 en een brief met betrekking tot een boete van € 403,52. Verder stelt zij vragen over het bedrag van € 1.271,91 met betrekking tot belasting en premies. Hieruit volgt dat eiseres de primaire besluiten I, II en III moet hebben ontvangen. Daarmee kan de verzending van de besluiten, en dus de bekendmaking hiervan op de voorgeschreven wijze, worden aangenomen.
Eiseres stelt tijdig bezwaar te hebben ingesteld met haar e-mail van 30 januari 2019 die volgens haar moet worden aangemerkt als bezwaarschrift. Deze visie volgt de rechtbank niet nu dit niet uit de inhoud van betreffende e-mail blijkt. Daarin wordt immers slechts navraag gedaan, zoals hiervoor (…) is aangehaald.
De rechtbank stelt, gelet op het voorgaande, met verweerder vast dat eiseres te laat bezwaar tegen de primaire besluiten I, II en III heeft gemaakt.”
3. In hoger beroep heeft appellante zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellante heeft, evenals in beroep, aangevoerd dat het college de primaire besluiten ten onrechte niet aangetekend heeft verzonden. Appellante heeft daarbij, evenals in beroep, gesteld dat zij die primaire besluiten nooit heeft ontvangen. Dat door of namens haar op 30 januari 2019 een
e-mail is gestuurd, brengt volgens appellante niet mee dat zij die besluiten wel moet hebben ontvangen. Indien dat wel het geval is, moet volgens appellante, zoals ook in beroep aangevoerd, die e-mail als een bezwaarschrift worden gezien.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.