ECLI:NL:CRVB:2020:2921
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake schadevergoeding en proceskosten in sociale zekerheidszaak
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 7 september 2018. De appellant, vertegenwoordigd door mr. R.W. van Voorst Vader, heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 30 december 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen. De appellant heeft op 11 mei 2020 het hoger beroep ingetrokken, maar verzocht om vergoeding van proceskosten en schadevergoeding. De Raad heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten en het onderzoek gesloten.
De Raad overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van kosten indien het bestuursorgaan tegemoetkomt aan de indiener van het beroepschrift. In dit geval is het Uwv tegemoetgekomen aan de bezwaren van de appellant, waardoor de Raad de proceskosten in hoger beroep heeft vastgesteld op € 525,-. Daarnaast heeft de Raad het verzoek van de appellant om vergoeding van wettelijke rente toegewezen, en vastgesteld dat de redelijke termijn voor de procedure is overschreden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,- voor immateriële schade.
De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente, de kosten van de appellant tot een totaalbedrag van € 787,50, en tot schadevergoeding van € 1.000,-. Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van griffier K.R. van Renswoude, en is openbaar uitgesproken op 18 november 2020.