ECLI:NL:CRVB:2020:2886

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
18/2470 Wajong
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsvermogen van jonggehandicapte in het kader van Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vraag of appellant, geboren in 1995, beschikt over arbeidsvermogen in de zin van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Appellant had eerder een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was afgewezen wegens het ontbreken van voldoende medische informatie. Na een herbeoordeling door het Uwv, waarbij rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen zijn betrokken, werd geconcludeerd dat appellant over arbeidsvermogen beschikt. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om de conclusies van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige niet te volgen. Appellant heeft geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt onderbouwt. De Raad wijst erop dat appellant in staat is om gedurende vier uur per dag, eventueel met tussenpozen, lichte taken uit te voeren, zoals het bezorgen van post intern of scannen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om een onafhankelijke deskundige te benoemen, en dat het beroep op het arrest Korošec niet opgaat in deze situatie. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat appellant niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt, omdat hij beschikt over arbeidsvermogen.

Uitspraak

18/2470 Wajong
Datum uitspraak: 20 november 2020
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 april 2018, 17/4270 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.D. Pietersz, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben desgevraagd niet verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een zitting te worden gehoord, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1995, heeft met een door het Uwv op 30 december 2016 ontvangen formulier een aanvraag ingediend om uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Daarin is onder meer melding gemaakt van vermoeidheid na bestralingen in verband met een hersentumor in 2007. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 17 januari 2017 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat wegens het ontbreken van medische informatie niet beoordeeld kan worden of appellant voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.
1.2.
Bij besluit van 25 september 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 17 januari 2017 gemaakte bezwaar met wijziging van de motivering ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van de behandelend sector, waaronder het huisartsen journaal, het neurologisch dossier van appellant en actuele informatie van de behandelend neuroloog, meegewogen en is tot de conclusie gekomen dat bij appellant beperkingen bestaan op grond van een status na radiotherapie bij een goedaardige tumor in de hersenstam. De door appellant ervaren klachten van vermoeidheid na bestraling zijn niet ongebruikelijk. Appellant is echter de hele dag actief en er zijn geen aanwijzingen voor een beperking in uren in werk dat fysiek en mentaal niet zwaar belast. Daarnaast kan appellant in een gesprek een uur actief en geconcentreerd zijn en zijn er geen aanwijzingen voor een mentale stoornis. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant op medische gronden over arbeidsvermogen beschikt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat appellant beschikt over basale werknemersvaardigheden en heeft appellant in staat geacht tot het vervullen van een taak in een arbeidsorganisatie, zoals de taak ‘bezorgen van post intern’ en de taak ‘scannen’. Deze taken zijn mentaal en fysiek niet inspannend. Begeleiding in de vorm van extra aansturing en aansporing op de werkplek is mogelijk. Zo nodig kan een jobcoach worden ingezet.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat wat appellant heeft aangevoerd geen reden is het standpunt van het Uwv voor onjuist te houden. Appellant heeft in beroep geen nieuwe medische informatie overgelegd. Er is volgens de rechtbank geen sprake van inconsistentie in het feit dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep enerzijds energetische beperkingen bij appellant aanneemt en appellant anderzijds ten minste vier uur per dag belastbaar acht, omdat het niet gaat om een aaneengesloten tijdvak van vier uur. Wat betreft het beroep op het arrest Korošec is de rechtbank met verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226 van oordeel dat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms. Het feit dat appellant geen medische informatie van rond zijn achttiende jaar kan overleggen vloeit voort uit de keuze van appellant om zorg te mijden. Dat appellant niet is gestart met psychische hulp om, naar zijn zeggen, financiële redenen maakt de beoordeling niet anders, omdat het eigen risico voor zorg volgens de rechtbank in principe voor iedereen te betalen is. Voor benoeming van een onafhankelijk deskundige ziet de rechtbank geen aanleiding.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep naast een herhaling van de gronden van beroep aangevoerd dat het verrichten van welke arbeid dan ook appellant fysiek en mentaal belast. Dat appellant een uur op de hoorzitting aanwezig kon zijn hield verband met de aanwezigheid van zijn gemachtigde(n). Er is sprake van ernstige vermoeidheid, vergeetachtigheid en concentratieproblemen. Daarnaast is sprake van energetische beperkingen. Verder is aangevoerd dat het mijden van zorg geen keuze is van appellant, maar is ingegeven door angst. Ook heeft de psychische ondersteuning door het Helen Dowling Instituut hem niet geholpen. Met een beroep op het arrest Korošec heeft appellant de Raad verzocht een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.1.
Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
4.1.2.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of een betrokkene voldoet aan (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Voor een meer algemene beschrijving van het beoordelingskader wordt verwezen naar de uitspraken van de Raad van 5 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1018 en 16 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:286.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of appellant beschikt over arbeidsvermogen.
4.3.
Wat betreft het beroep van appellant op het arrest Korošec (arrest van 8 oktober 2015 van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens; ECLI:CE:ECHR:2015:1008JUD007721212) wordt met de rechtbank geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellant belemmeringen heeft ondervonden bij het onderbouwen van zijn standpunt dat zijn medische beperkingen door de artsen van het Uwv zijn onderschat. Appellant heeft in bezwaar medische informatie van zijn huisarts en neuroloog ingebracht waaruit de aard en ernst van de door hem ervaren beperkingen blijkt. Daarnaast is actuele medische informatie van de behandelend neuroloog verkregen. Uit het arrest Korošec volgt niet dat de rechter uit het oogpunt van equality of arms gehouden zou zijn in een situatie als deze, waarin informatie van de behandelaars aanwezig is die naar zijn aard geschikt is om twijfel te zaaien aan de rapporten van de verzekeringsartsen, en welke informatie door de verzekeringsartsen van het Uwv inzichtelijk bij hun beoordeling is betrokken zodat deze door de rechter kan worden getoetst, een medisch deskundige te benoemen. Het gestelde financiële onvermogen van appellant kan daarom buiten beschouwing blijven.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen aanleiding is de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, dat appellant beschikt over arbeidsvermogen, niet te volgen. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven. Appellant heeft ook in hoger beroep niet onderbouwd dat hij niet in staat zou zijn om gedurende in totaal vier uur per dag, eventueel met tussenpozen, en gedurende een uur aaneengesloten fysiek en mentaal lichte taken zoals ‘bezorgen van post intern’ of ‘scannen’ te vervullen. Dat appellant ontslagen is uit zijn dienstverband, waarin hij gedurende drie uur per dag als schoonmaker werkte, doet hier niet aan af. De door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde taken zijn qua fysieke en mentale belasting niet vergelijkbaar met de door appellant uitgeoefende functie van schoonmaker.
4.5.
In wat appellant heeft aangevoerd en in de beschikbare gegevens zijn onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan het standpunt van het Uwv. Voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige bestaat daarom geen aanleiding.
4.6.
De overwegingen in 4.3 tot en met 4.5 leiden tot de conclusie dat de rechtbank terecht het Uwv heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant beschikt over arbeidsvermogen en om die reden niet als jonggehandicapte is aan te merken. Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2020.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) V.M. Candelaria